Een oplossing voor de problematiek in de kleinschalige mijnbouw voor goud

Samengevat uit een presentatie gehouden door Chris Healy

Bij het BEP Partijgebouw op 5 december 2015

Opeenvolgende regeringen hebben verzuimd artikel 36.3 van het Decreet Mijnbouw van 1986 uit te voeren. Dit is een van de voornaamste oorzaken van de problemen waarmee de kleinschalige mijnbouw vandaag kampt. Dit artikel geeft aan dat de minister van Natuurlijke Hulpbronnen, werkgebieden moest aanwijzen bij beschikking, voor de kleinschalige mijnbouwers. Een ‘natuurlijk persoon’ kan vervolgens, in een werkgebied één terrein aanvragen van maximaal 200 hectare, voor een periode van twee jaar.

Het niet instellen van gecontroleerde werkgebieden, heeft er toe geleid dat kleinschalige mijnbouwers te weinig plaats hebben om te werken en noodgedwongen legale concessies en beschermde gebieden binnendringen, resulteerde in vele lokale conflicten.

Deze omissie resulteerde ook in een reeks van andere problemen, waaronder het vrijkomen van kwik bij het mijnen in het binnenland, bij de opkoop van goud in de stad, ernstige milieuschade, en onvoldoende staatsinkomsten uit een overwegend informele subsector voor de kleinschalige mijnbouw.

De toenmalige minister van Natuurlijke Hulpbronnen, Jim Hok, heeft in december 2010 de eerste vier werkgebieden ingesteld. Er zit nu bijkans 9,000 troy ounce goud in de Suriname Environmental and Mining Foundation (SEMIF), en deze middelen zouden onder andere aangewend kunnen worden om de problemen in de kleinschalige mijnbouw het hoofd te bieden.

De Nota van Toelichting van het Decreet Mijnbouw van 1986 geeft aan dat kleinmijnbouw ‘in de regel als roofbouw wordt gekwalificeerd, en dat het niet wenselijk is kleinmijnbouw te bevorderen; het is een aflopende zaak.’

Men had niet kunnen voorzien dat de sub-sector zou uitgroeien tot een ‘billion-dollar business’ en aan twintig tot dertigduizend mijnbouwers en dienstverleners een middel van bestaan zou verschaffen. Tussen 2010 en 2014 is jaarlijks gemiddeld 20 ton goud opgekocht van de kleinschalige mijnbouwers, met een waarde van afgerond 900 miljoen US Dollars. In 2012 en 2013 was de waarde van het opgekochte goud meer dan één miljard US dollar, dus in Suriname is niet alleen Staatsolie een ‘billion dollar’ business geworden.

Door de ‘government take’ uit diesel en benzine, en de omzetbelasting, kan de overheid per jaar tussen 75 en 100 miljoen dollar toucheren uit de subsector. Met het formaliseren en verder reguleren kan de overheid, in deze precaire economische tijden, meer uit de sub-sector halen. De grootschalige mijnbouw voor goud, produceert half zoveel goud als de kleinschalige mijnbouw, maar het heeft in de goede jaren twee tot drie keer zoveel afgedragen aan de overheid.

In het begin van de jaren zeventig, heeft drs. A.G. Ho Len Fat, van de Geologische Mijnbouwkundige Dienst (GMD), een plan opgesteld waarin 14 werkgebieden werden voorgesteld, die een areaal van bijkans 600.000 hectare zouden bestrijken. In die tijd was er een relatief klein aantal goudzoekers actief in het binnenland van Suriname. De bedoeling van het project was, om voor economisch zwakke zelfstandigen, werkgelegenheid te scheppen in de goudsector. Met het vertrek van Suralco, en de huidige teruggang van de nationale economie, is deze aanpak vandaag weer toepasselijk.

Na het aantreden van de Regering Bouterse I in 2010 is het probleem aangepakt. De Commissie Ordening Goudsector werd ingesteld om om de subsector te herstructureren en te ordenen, alsook kleinschalige mijnbouw tot een formeel duurzaam middel van bestaan om te vormen.

In december 2012 heeft de minister van Natuurlijke Hulpbronnen vier werkgebieden ingesteld, inclusief Werkgebied I, tien kilometer ten westen van Nieuw Koffiekamp. Verschillende mijnbouwers opereren in  Werkgebied I en de opbrengst is redelijk vanwege de relatief lage kostprijs op deze locatie. Met technische bijstand kunnen deze opbrengsten aanzienlijk verbeterd worden, en de negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ook teruggedrongen worden.

Er is veel werk verzet, maar er moet nog heel veel gedaan worden, vooral wat betreft het instellen van meer, goed beheerde werkgebieden, die voorzien in de behoefte aan legale werkplekken.

Het weer invoeren van een ‘tafel’, waarbij partijen gelijktijdig overleg met elkaar voeren, is een efficiënte methode om misverstanden uit de weg te ruimen en alle neuzen in één richting te krijgen. Van 1995 tot 1997, en van 2008 tot 2010, zijn er twee ‘tafels’ geweest, waarbij de overheid, de maatschappij, de kleinschalige mijnbouwers, het dorpsgezag, en andere key stakeholders, overleg met elkaar hebben gevoerd. Tijdens de reguliere bijeenkomsten zijn de standpunten van de verschillende partijen duidelijk geworden, misverstanden zijn uit de wereld geholpen, en er zijn gaandeweg het overleg interventies ontwikkeld waarmee partijen best tevreden waren.

Een integraal, op zichzelf staand mijnbouwbeleid, kan de neuzen in dezelfde richting keren. Een aangepaste wetgeving kan verder in belangrijke mate bijdragen tot de verdere formalisering van de kleinschalige mijnbouw. Een sterk instituut is vereist om een gebied van ongeveer twee miljoen hectare waar goud voorkomt (de greenstone belt), te monitoren en beheren. Een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), zoals de Maritieme Autoriteit Suriname (MAS), dat ook een direct inkomen heeft uit de sub-sector, is waarschijnlijk de meest gerede optie.

De huidige kenniscrisis moet ook aangepakt worden. Vele ondernemers gaan over de kop, en er gaat heel veel investeringskapitaal verloren, omdat kleinschalige mijnbouwers niet voldoende expertise hebben om te verkennen en te prospecten naar commercieel winbare goudafzettingen.

Er moet volop geïnvesteerd worden in de ontwikkeling van de kleinschalige mijnbouw voor goud, en vooral in geologisch onderzoek, verkenning en prospectie, aangepaste technologie voor het kwikvrij mijnen, moderne apparatuur om fijn goud te winnen, het vervaardigen van lesmateriaal en het verzorgen van training en coaching in het veld onder de mijnbouwers.

Vanwege gebrek aan middelen, heeft de overheid niet adequaat uitvoering kunnen geven aan artikel 39.1.e. van het Decreet Mijnbouw. Dit artikel geeft aan, dat zover mogelijk, de minister bevoegd is om technische en administratieve bijstand te geven aan kleinschalige mijnbouwers.

Hiervoor is er echter een oplossing. Artikel 20.13 van de Golden Star Delfstoffenovereenkomst uit 1994, geeft aan dat een fonds zou worden opgericht om de lokale ontwikkeling van de natuurlijke hulpbronnen van Suriname ter hand te nemen (SEMIF). Het artikel zegt verder dat de middelen in het fonds aangewend moeten worden om een goudinstituut op te zetten (lees: de GMD te versterken), en beurzen beschikbaar te stellen aan Surinaamse burgers en ondernemingen om de natuurlijke hulpbronnen te ontwikkelen.

Er zitten nu bijkans ettelijke duizenden troy ounces goud in het fonds, en deze middelen zouden onder andere aangewend kunnen worden om de problemen in de kleinschalige mijnbouw het hoofd te bieden en de thans noodzakelijke staatsinkomsten uit de sector te verhogen.

Geef geen vis maar vishaken, leer de vissers ook vishaken te maken, en geef een legale vijver om in te vissen. Het gaat dus om empowerment, de productiemiddelen leren beheersen in een gestructureerde en formele omgeving.

More
articles