Nogmaals: Chiragally ca de Staat Suriname

In het kortgeleden verschenen nummer van het Surinaams Juristenblad (SJB 2015 nr 1) heeft de in Nederland wonende rechtsgeleerde Mr.Dr. C.A. Kraan, kenner van het Surinaamse privaatrecht, een interessant commentaar geschreven op het tweede kort gedingvonnis, dat in het bovengenoemde juridisch proces is gewezen.
Op 12 juni 2014 had de Kantonrechter in het eerste vonnis de Staat verboden maatregelen te treffen welke zouden kunnen leiden tot het verval van het recht van grondhuur van Chiragally. Tevens had de rechter de Staat gelast om binnen een maand – na betekening van het vonnis – aan Chiragally een nieuwe beschikking te verstrekken houdende bestemmingswijziging van het aan Chiragally in grondhuur uitgegeven perceel.
Dit alles verbeurte van een éénmalige dwangsom van SRD 50.000.000,— (Vijftig Miljoen Surinaamse Dollar). Het grondhuurperceel was aanvankelijk uitgegeven voor het uitoefenen van de landbouw, welke bestemming later gewijzigd werd in bebouwing en bewoning. Chiragally had verzuimd deze wijziging in de openbare registers ten M.I. Gliskantore in Suriname binnen de voorgeschreven periode, in te schrijven.

De Staat stelde zich toen op het standpunt, dat hierdoor de oude bestemming herleefde. Inmiddels had Chiragally reeds grote investeringen gepleegd voor zijn woningbouwproject. De Kantonrechter achtte de houding van de Staat in strijd met de redelijkheid en billijkheid (beginselen van behoorlijk be-stuur).
Tot veler verbazing spande de Staat op zijn beurt een kortgeding aan tegen Chiragally, waarbij gevorderd werd, dat laatstgenoemde verboden zal worden tot executie van het eerdere vonnis over te gaan op verbeurte van een dwangsom van SRD 100.000 (Éénhonderdduizend Surinaamse Dollar) per dag. De vraag die velen bezig hield, is of het mogelijk is om bij dezelfde gerechtelijke instantie (kantonrechter) in dezelfde zaak opnieuw te procederen. Juridisch gezien is dit echter wel mogelijk, omdat een uitspraak in kort geding geen gezag van gewijsde heeft. Dit laatste is het beginsel op grond waarvan een zaak, waarin uitspraak is gedaan, niet opnieuw aan dezelfde rechter kan worden voorgelegd. In het onderhavige geval heeft de Staat het geschil niet opnieuw inhoudelijk aan de rechter voorgelegd, maar ging het om het staken van de executie.

Kraan geeft een messcherpe analyse van het vonnis, waarbij hij de kantonrechter verwijt, dat deze geen goed onderscheid maakt of het geschil opnieuw aan de rechter wordt voorgelegd of dat er sprake is van een executiegeschil. De Staat voert voor zijn vordering aan dat:
1. er sprake is van een apert onjuist vonnis;
2. door het uitbetalen van de dwangsom bij de Staat een noodsituatie zou ontstaan.
De Staat vindt het vonnis apert onjuist, omdat het wijzigen van de bestemming een definitieve voorziening zou zijn, terwijl in kort geding alleen maar een voorlopig oordeel mag worden gegeven. Voorts is de Staat van mening dat de kantonrechter met haar oordeel op de stoel van de uitvoerende macht is gaan zitten, hetgeen in strijd is met de leer van de scheiding der machten (trias politica). Kraan bestrijdt beide argumenten van de kantonrechter.

Ten aanzien van het eerste argument stelt hij dat als de Staat zou voldoen aan het rechterlijk bevel tot bestemmingswijziging, er geen sprake is van een definitieve voorziening. Dit omdat de Staat de wijziging aanbrengt uitsluitend om aan het bevel van de rechter te voldoen. Als in hoger beroep een ander oordeel zou worden gegeven, zou daarmee ook de rechtsgrond voor de bestemmingswijziging, komen weg te vallen. Of er sprake is van een definitieve voorziening hangt dus niet van de rechter af, maar van de Staat. Indien deze berust in het vonnis en geen bodemprocedure aanspant, blijft de zaak inderdaad zoals ze is.

Ten aanzien van het argument dat de rechter op de stoel van de uitvoerende macht is gaan zitten, stelt Kraan dat dit niet het geval is. De rechter mag namelijk in een conflict tussen de Staat en een burger een beslissing geven, die de Staat dwingt tot een bepaalde handelwijze. Dit standpunt is reeds eerder door de Surinaamse rechtspraak in verscheidene vonnissen ingenomen.
Ware het anders, stelt de rechtsgeleerde, dan zou de burger machteloos staan tegenover iedere beschikking van de Staat.

Ten aanzien van de dwangsom vindt Kraan het vreemd, dat de staatskas door betaling van Euro 13 Miljoen in grote nood zou komen te verkeren.
De kantonrechter komt echter tot de conclusie dat inning van de dwangsom niet kan worden aanvaard, hangende het hoger beroep.
Kraan is van mening dat dit standpunt van de kantonrechter niet gemotiveerd is, in die zin dat geen inzicht wordt gegeven in de overwegingen die hiertoe geleid hebben.
Hij wijst erop dat de kantonrechter daardoor gehandeld heeft in strijd met Grondwet, die vereist dat de rechter aan moet geven op welke gronden zijn vonnis berust.
Kraan komt tot de conclusie dat Chiragally opnieuw een kort geding tegen de Staat zou kunnen aanspannen, waarbij hij vernietiging van de uitspraak van de kantonrechter van 11 juli 2014 kan vorderen, omdat er sprake is van een onjuist en niet gemotiveerd vonnis.

door: Carlo Jadnanansing

More
articles