Constitutioneel Hof bepaalt:

Amnestiewet in strijd met Grondwet en internationale verdragen

Het Constitutioneel Hof Suriname heeft vandaag bepaald dat de Amnestiewet 2012, in strijd is met de Grondwet, het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens (AVRM) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) . De voorzitter van het Constitutioneel Hof Suriname, Gloria Stirling, las vandaag tijdens de eerste zitting van het hof, het besluit voor van het hof inzake het verzoek aangaande de toetsing van de wijziging van de Amnestiewet. Op 22 mei 2020 hebben zeven leden van De Nationale Assemblee, een verzoekschrift ingediend bij het Constitutioneel Hof Suriname met het verzoek om de Amnestiewet te toetsten aan de grondwet van Suriname, het AVRM en het IVBPR.

Het verzoekschrift werd op 22 mei 2020 ingediend, waarna de leden ontvankelijk werden verklaard. Volgens Stirling, voldeed het verzoekschrift volgens artikel 15 Wet Constitutioneel Hof aan de gestelde vereisten. Het hof heeft diverse deskundigen gehoord met betrekking tot het verzoekschrift, die allen hun zienswijze hebben gegeven. Volgens de verzoekers is er ten aanzien van de Amnestiewet, een constitutioneel vraagstuk ontstaan betreffende de strijdigheid van voornoemde wet aan de Grondwet van Suriname en/of enige volkenrechtelijke overeenkomst. Gevraagd werd de Amnestiewet te toetsen aan de artikelen 8, 10, 14 en 131 van de Grondwet. Ook werd gevraagd de wet te toetsen aan de artikelen 2 en 14 van het IVBPR en de artikelen 1, 8 en 25 van het AVRM.

Artikel 131 van de Grondwet bepaalt dat elke inmenging inzake de opsporing en vervolging en in zaken bij de rechter aanhangig, is verboden. Het hof heeft bepaald dat bij een verboden inmenging, een op een rechtsproces gerichte beïnvloeding van het in artikel 131 lid 3 beschermde belang waarbij de optimale rechtsbescherming aan de burgers wordt geschonden. Op basis van artikel 8 van de Grondwet, dat aangeeft dat iedereen die zich op Surinaams grondgebied bevindt, recht heeft op gelijke aanspraak op bescherming van personen en goederen en dat niemand op basis van wat dan ook gediscrimineerd mag worden, komt het Constitutioneel Hof tot de conclusie, dat ten aanzien van de wijziging van de Amnestiewet in 2012, overige verdachten van andere misdrijven geen gelijke voorziening of aanspraak maken op de amnestieverlening.

Volgens het Constitutioneel Hof is de Amnestiewet erop gericht elke vorm van strafvordering en de uitvoering van een opgelegde straf ten aanzien van het gepleegd strafbare feit te beëindigen. Dit is in strijd met de artikelen 8 en 25 van de AVRM die betrekking hebben op de bescherming van ieders recht op toegang tot de rechter bij aantasting van hun rechten of vrijheden. Dit is ook sterk gewaarborgd in artikel 14 van het IVBPR. Het hof is van oordeel dat de strijdigheid met de Grondwet en mensenrechtenverdragen alleen gerechtvaardigd zou zijn indien met de wijziging van de Amnestiewet, er een dringend algemeen belang ten grondslag zou liggen. Dit algemeen belang wordt volgens het Constitutioneel Hof niet aanwezig geacht.

Voorts is in de Amnestiewet van 2012, de instelling van de Waarheid- en Verzoeningscommissie opgenomen die onmiddellijk na de afkondiging, bij wet zou worden ingesteld. Deze commissie zou de belangen van zowel de slachtoffers, nabestaanden als die van de mogelijke verdachten van misdrijven kunnen waarborgen. Echter, deze commissie is nooit ingesteld en er kan volgens het Constitutioneel Hof dus niet worden nagegaan als de belangen van de slachtoffers, nabestaanden en die van de mogelijke verdachten zijn gewaarborgd met de wijziging van de wet. “Door de voormelde Wijzigingswet heeft de wetgever getracht te bereiken dat het ‘low intensity’ conflict in de samenleving wordt opgelost. De in artikel 1 lid 1 sub g van de Wijzigingswet inzake de feiten gepleegd op 7, 8 en 9 december 1982 dienen volgens de argumenten en ingenomen standpunten in de amnestiezaken van IVBPR Mensenrechtencomité, de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens en het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens niet in aanmerking te komen voor amnestieverlening. Het is vaste rechtspraak van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens dat indien amnesties in strijd zijn met het AVRM, dat deze amnesties nietig worden verklaard. Suriname heeft de jurisdictie van voornoemd hof erkend op 12 november 1987 en is gehouden aan zijn uitspraken”, aldus het oordeel van het Constitutioneel Hof.

-door Priscilla Kia-

 

More
articles