Heimwee naar Apartheid

 

Onder het genot van een ijskoud biertje zou ik mijn klapstoel alleen nog maar verplaatsen, om nog net wat meer zon te pakken tijdens het vissen in het Vaalmeer, terwijl de gemoedelijke sfeer van het heerlijke resort het rustgevende gevoel dat zich meester van me maakte, alleen nog maar zou versterken. Om ons niet te druk te maken zouden we ‘s avonds lekker wat eten in de kantine bij de receptie, waar die avond zelfs een lekker folkloristisch cowboyfeestje zou zijn. Precies wat we zochten, lekker een weekendje weg uit de stad, in Deneysville, een dorpje op het Zuid-Afrikaanse platteland.

In werkelijkheid zat ik naast de president van een lokale motorclub aan de bar in een aftandse kantine, waar harde Afrikaanse schlagers blikkerig uit de speakers klinken. De sfeer hier omschrijven als gemoedelijk zou eenieder die hier ooit een voet binnen had gezet niet slechts doen fronsen maar doen twijfelen aan je verstandelijke vermogen.

Grimmig is nog licht uitgedrukt voor de sfeer in dit stinkende hol. De mensen zijn zonder uitzondering zo lelijk dat je het idee krijgt, dat incest hier al tientallen jaren de standaard is. Iedereen is dronken, tot de hond aan toe. Dit laatste is veroorzaakt door een vrouw zonder tanden die stinkt naar schraal bier en rotte vis, die keer op keer, haar tandvlees blootlachend, aan iedereen laat zien dat het arme beestje echt bier lust. Hij wordt er niet vriendelijker van, grommend zwalkt hij over de vloer.

Intussen kijkt Jan, de president van de lokale motorclub me nog steeds indringend aan, zo goed en zo kwaad als dat gaat in zijn staat van dronkenschap. Dat ben ik toch hopelijk wel met hem eens? Hij heeft me net uit de doeken gedaan, waarom hij onder geen beding wil dat zijn kinderen en kleinkinderen in Zuid-Afrika opgroeien, het land waar hij zo van houdt. ‘Het einde van de apartheid was het begin van de ellende. Ergens is het natuurlijk mooi als iedereen als gelijk wordt gezien, maar de praktijk wijst nu al meer dan twintig jaar uit, dat er geen sprake is van gelijkheid. Mijn land wordt door ‘thosekaffirs’  naar de vernieling geholpen.’

Hij herstelt zich snel: ‘Of course I can’t say the K-word, I mean the black people’. Dat hij onder bekenden ook gewend is deze verontschuldiging te maken, lijkt niet aannemelijk. Het grootste bezwaar van Jan is dat het niveau van het onderwijs hollend achteruit is gegaan, sinds zwarten ook onderwijs mogen genieten op normale scholen. ‘Ze zijn nu eenmaal niet zo slim, en omdat al die zwarte politici dat niet willen inzien, gooien ze de standaard van het onderwijs maar omlaag, zodat de zwarten hun diploma’s ook kunnen halen’.

Voor ik hem een nieuwe vraag kan stellen, wordt mijn aandacht een meter naar rechts getrokken. Aan die kant zit mijn collega Marije naast me, samen met Sjors vormt ze mijn gezelschap dit weekend. Tegen haar aan leunt een man met een vies besmeurd spijkerpak en een cowboyhoed op zijn hoofd. Of hij die alleen maar draagt omdat het een cowboyfeest is, betwijfel ik. Hij heeft ruzie met zijn vriendin, of ze kennen echt als enige bijvoeglijk naamwoord het Afrikaanse ‘fokking’. Zijn vriendin schreeuwt naar de barman dat ze shots wil hebben, en een seconde later heeft ze een glanzend zwart pistool op haar voorhoofd staan. Zo snel als het wapen verscheen, zo snel verdwijnt het weer in de riem van de broek van haar vriend. Geintje. Iedereen lacht. Wij kijken elkaar aan en vragen ons af of dit zojuist echt gebeurde.

We voelden ons al niet volledig op ons gemak, dat is nu niet bepaald beter geworden door dit voorval. Toch wil ik verder praten met Jan. Vanwaar die oprechte afkeer van zwarten? ‘Voor de apartheid was het natuurlijk andersom, toen zagen wij hen als minderwaardig. In de afgelopen twintig jaar lijkt het alsof ze dat willen inhalen. Wij zijn nu ineens de verschoppelingen, we zitten in een verdomhoekje omdat we blank zijn. De zwarte regering doet alles om andere zwarten te bevoordelen en ons het land uit te jagen. Maar ik hou van dit land. Ze krijgen mij hier nooit, maar dan ook nooit weg.’

Waarom zijn kinderen dan wel? Hij komt terug op het onderwijsverhaal: ‘Op dit kamp wonen veel Afrikaners permanent. Ook gezinnen. In totaal wonen hier ongeveer dertig kinderen. Twee daarvan gaan naar school. De rest krijgt thuis les van hun moeder. Hun ouders willen niet dat ze naar school gaan met zwarte kinderen, ‘dat is geen goede invloed’. Wat die invloed dan is, kan hij niet goed uitleggen. Sowieso is hij niet zo van het onderbouwen. Hier wordt gedacht vanuit de onderbuik, waar heimwee naar een verleden van blanke suprematie en angst voor het heden wordt gevoed door de dagelijkse omgang met gelijkgestemden. Van inteelt wordt je blijkbaar niet alleen lelijk, maar ook nog eens dom.

Ik luister niet alleen verbijsterd maar ook vol interesse. Waar komt dit vandaan? Er zit hier duidelijk een hoop woede opgekropt, en hij heeft gelijk als hij stelt dat het land sinds het door het ANC wordt geregeerd met veel problemen kampt. Maar zou Jan als chauvinistische Afrikaan niet juist moeten willen investeren in de toekomst van zijn land, in plaats van fulmineren vanaf de zijlijn?

De volgende dag rijden we terug naar Johannesburg en zijn opgelucht. Het mag dan een van de gevaarlijkste steden ter wereld zijn, toch voel ik me hier vele malen beter op mijn gemak dan in Deneysville.

Ingezonden door Rick Smits -correspondent in Zuid-Afrika

 

 

More
articles