De fractie van de Nationale Democratische Partij (NDP) in De Nationale Assemblee (DNA), heeft gisteren een motie van wantrouwen ingediend tegen president Chandrikapersad Santokhi. Deze motie roept het parlement op om het vertrouwen in de president onmiddellijk op te zeggen en dringt er bij de regering op aan, zo snel mogelijk algemene verkiezingen uit te schrijven. Echter, deze motie is niet in behandeling genomen tijdens de vergadering van gisteren. Mr. Antoon Karg reageert op deze motie en zegt dat het aan actievere partijpolitici is om zich uit te laten over de politiek-bestuurlijke beoordeling van de motie van wantrouwen. “In constitutionele zin zijn er een aantal gronden die doorregeren, juridisch controversieel maken”, aldus Karg.
Het eerste dat volgens Karg opvalt, is dat de indieners er niet voor gekozen hebben feiten en omstandigheden in een juridisch behandelbaar of beoordeelbaar kader, aan de motie ten grondslag te leggen. “Een voorbeeld daarvan kan gevonden worden in het formuleren van ‘friends en family’ beleid in populair politiek taalgebruik, in plaats van een lijst met data, functies, personen en bijlagen als bewijsstukken in de motie zelf. Vanzelfsprekend kan bij behandeling, toelichting en zelfs bewijslevering, aangevuld worden. Het is echter evident, dat men niet voor een ‘articles of impeachment’ benadering, zoals in de Brits of Amerikaans parlementaire traditie heeft gekozen, maar voor een populistische benadering.”
Karg zegt ook, dat de verwijten niet gerelateerd zijn geworden aan grondwetsbepalingen, waardoor de toets van ‘handelingen in strijd met de Grondwet’, welke conform artikel 92 Grondwet een presidentskandidaat diskwalificeert, aan de hand van de motie zelf niet als leidraad kan dienen voor de beoordeling.
“De president heeft in zijn eigen constitutionele opvatting, na de veroordeling van Bouterse, niet de ruimte aanwezig geacht als toenmalig assembleelid, fractieleider en oppositieleider, om zelfs symbolisch, een motie van wantrouwen in te dienen. Hoe constitutioneel onjuist dan ook, heeft hij met zijn oproep in Nickerie, om dat wel te laten doen tegen een lid van zijn eigen regering, van wie de bevoegdheid tot ontslag hem volgens artikel 110 Grondwet toekomt, een wijziging in constitutionele opvatting ondergaan. Onder de rubriek ‘gelet op’ kiezen de indieners dit verloop als een duidelijk vertrekpunt en aanleiding voor de motie. De president heeft de deur dus zelf geopend voor inzet van dit instrument”, stelt Karg.
Verder zegt Karg dat opmerkelijk genoeg de vicepresident, van wie ten aanzien van het verbod op deelhebben in concessies en ondernemingen, nog geen volledige openbaarheid van bestuur is, gespaard gebleven door de indieners van de motie van wantrouwen.
“Het gekozen tijdstip van de motie, lijkt een strategische berekening. Dit alles voltrekt zich op een moment van afwezigheid van de president, door een oppositiepartij, met betere internationale relaties tot het land, waar de president op staatsbezoek is”, aldus Karg. Het schaadt volgens Karg en verzwakt het gezag van de president internationaal. “Daarnaast vergroot het een vertrouwensbreuk tussen de president en de vicepresident die met waarneming belast is. De keuzen in reactie en handelwijze zijn namelijk ongunstig en risicovol. Als de vicepresident reageert in ondersteuning en verdediging van beleid, waarvan hij deels heeft aangegeven het politiek oneens te zijn, presenteert hij zich inconsistent naar de kiezer in 2025 toe, als hij tegen die tijd een lijn van aanval probeert te openen. Als de vicepresident zwijgt, kan hem verweten worden vanuit de politieke partner, niet loyaal en assertief te hebben opgetreden, terwijl in de zin van staatsmanschap, afwezigheid en desinteresse hem verweten zouden kunnen worden, op een moment, dat er voor de rechtsontwikkeling enorm toe doet. Als de vicepresident zich aansluit bij de verwijten, vergroot dat het wantrouwen tussen de politieke partners en erkent hij een gedeelte van de kritiek op zijn eigen politieke partij en functionarissen onder zijn leiding, evenals het door hem gevoerd en ondersteund beleid”, aldus Karg.
De NDP-fractie forceert volgens de advocaat voorts de hand van de BEP- en NPS-fracties. “Er zal moeten blijken of zij bij hun kritiek, het woord bij de daad durven te voegen, of dat zij zich middels tegen stemmen of onthouding, verwateren en degraderen in mate van tegenstand en derhalve de NDP als enige levensvatbare oppositionele optie, de verkiezingen van 2025 in sturen.
“Er is geen enkele realistische verwachting van het aannemen van de motie door De Nationale Assemblee. Er is zelfs weinig verplichting conform het Reglement van Orde van De Nationale Assemblee, om qua agendering en behandeltijd, al te veel spoed en belang toe te kennen. Vervolgens is er in het onwaarschijnlijk geval van aanname, geen verplichting voor de president, tot gevolgtrekking. Als echter een gelegenheidscoalitie te smeden is, laat artikel 74 Grondwet toe, dat De Nationale Assemblee besluit tot het tussentijds doen aftreden van de president (en vicepresident). Dit is geen ambtshalve rechtsgevolg van een geslaagde motie van wantrouwen, maar wel degelijk een voorzienbaar volgende stap in het – nogmaals onwaarschijnlijk – traject”, benadrukt Karg.