Er wordt niet alleen recentelijk, maar al decennia over gesproken, dat Suriname slechts echte vooruitgang c.q. ontwikkeling zal doormaken, als er meer lokaal wordt geproduceerd en natuurlijk ook geëxporteerd. Regeringen zijn na de staatskundige onafhankelijkheid in 1975, gekomen en weer gegaan en vrijwel allemaal hebben hetzelfde liedje van een verhoogde productie gezongen en erop gewezen, dat vooruitgang zal uitblijven, als we niet serieus daaraan beginnen. Maar in al die jaren is er behalve Staatsolie en wat export van hout, rijst en vis, maar weinig van de grond gekomen. Over de productie in de goudsector willen we het niet echt hebben, want daar profiteren goudmultinationals overwegend van. Uit de ‘kleine’ goudmijnbouw wordt verreweg het meeste goud gewoon gestolen en illegaal uitgevoerd en daar profiteren slechts een stel goudrovers echt van: goudrovers uit Suriname en uit met name Brazilië en niet te vergeten China. Maar Suriname moet vooruit en zolang we niet tot grootschalige aardolie-export overgaan in 2025, blijft het voorlopig aanmodderen en geraaskal over productieverhoging, terwijl er bitter weinig wordt gedaan, en de meeste investeerders de kat uit de boom blijven kijken. Wat ook heel nadrukkelijk speelt, is dat bij productieverhoging het concurrentieaspect en dan wel in het buitenland, heel goed aan haalbaarheidsstudies onderhevig dient te worden. We zien nu reeds dat we met onze productiekosten in de rijstsector niet goed uit de voeten kunnen, omdat bijvoorbeeld Thailand en ons buurland Guyana, veel goedkoper rijst kunnen leveren dan onze rijstexporteurs. Onze productiekosten liggen dus hoger dan die van Thailand en Guyana en het is dan ook logisch, dat die twee landen hun rijst sneller en gemakkelijker kunnen afzetten. Waar het aan ligt dat wij veel duurder zijn dan de voormelde landen, moet op korte termijn uitgezocht worden. Willen we de rijstsector behouden en vergroten, dan zullen we op zijn minst, een gelijke of betere prijs moeten hebben dan bijvoorbeeld Guyana en Thailand. De concurrentie voor voedselproducten in het buitenland is moordend en wie te duur is, valt buiten de boot, dat moeten we ons goed realiseren, alvorens we blijven babbelen over productieverhoging gericht op de export. We kunnen dan blijven praten over verhoging van de landbouwproductie en wel voor groenten en fruit, maar moeten wel vooraf goed nagaan, of de afzet gegarandeerd is en dat de afnemer tevreden is over onze prijs en kwaliteit. We zien bijvoorbeeld in de bananensector een behoorlijke concurrentie en weten dat Midden-Amerikaanse landen een grotere productie en lagere prijs hebben en dat de concurrentie met deze landen, een vrijwel onbegonnen werk is. En zo zullen we met andere landbouwgewassen heel goed moeten oppassen, dat we niet gewassen beginnen te planten die we uiteindelijk niet kwijt kunnen, omdat omliggende landen goedkoper en op grotere schaal kunnen leveren, omdat ze al veel langer bezig zijn in een bepaalde voedselbranche. We weten bijvoorbeeld dat Colombia en Chili grote producenten van advocaat zijn en dat ook Brazilië veel voedingswaren produceert en exporteert. Dat we meer moeten gaan produceren en harder werken, staat als een paal boven water. Maar voordat we zaken uit de grond wensen te stampen, moeten we wél weten wat we gaan vervaardigen voor de export en of we concurrerend genoeg zijn, om zaken voor ons allen lucratief te doen zijn.