‘Artikel 152 belediging staatshoofd hoort niet thuis in hedendaagse samenleving’

In Artikel 152 van het Wetboek van Strafrecht, staan bepalingen over de strafbaarstelling van het beledigen van een staatshoofd/waarnemend staatshoofd.  Sunil Oemrawsingh, voorzitter van Stichting 8 december 1982, is van mening, dat het artikel niet past in de moderne samenleving.

“Mensenrechten zijn de basis van vrijheid, gerechtigheid en vrede. Minachting voor de mensenrechten heeft geleid tot barbaarse handelingen, zoals gedurende de jaren tachtig van de vorige eeuw in ons land. De afgelopen jaren en in het bijzonder in het eerste kwartaal van 2022, ontstond er ophef in ons land, omdat diverse personen werden aangehouden en in verzekering gesteld in verband met onder andere, belediging van het staatshoofd/waarnemend staatshoofd. Een wet die dient ter bescherming van de persoon van de president/waarnemend president, die verder gaat dan de bescherming welke iedere andere burger toekomt, hoort niet thuis in de hedendaagse vrije samenleving. De eerste burger van het land is namelijk niet verheven boven andere burgers”, zegt Oemrawsingh.

Volgens hem is deze wet onverenigbaar met de hogere rechtsnormen. “De vrijheid van expressie en informatie wordt namelijk gegarandeerd door de Surinaamse Grondwet (GW): artikel 19 GW zegt: “(…) het recht om (…) zijn gedachten of gevoelens te openbaren en zijn mening te uiten, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Vrijheid van meningsuiting is een grondrecht verbonden aan alle andere politieke grondrechten. Onderdrukking van het recht op vrijheid van meningsuiting, betekent onderdrukking van alle politieke grondrechten. Niet alleen de Surinaamse grondwetgever, ook het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens, bepaalt in artikel 13. Vrijheid van gedachte en meningsuiting in de leden 1 en 3’’, zegt hij.

Oemrawsingh haalt ter verduidelijking aan wet in Lid 1 staat: ‘’Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte en meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid om informatie en ideeën van alle soorten te zoeken, te ontvangen en door te geven, ongeacht grenzen, hetzij mondeling, schriftelijk, in druk, in de vorm van kunst, of via enig ander medium naar keuze.’ Lid 3: ‘Het recht van meningsuiting mag niet worden beperkt door indirecte methoden of middelen, zoals misbruik van overheids- of particuliere controles op krantenpapier, radio-omroepfrequenties of apparatuur die wordt gebruikt voor de verspreiding van informatie, of door andere middelen die de communicatie en verspreiding van ideeën en meningen belemmeren.’’’

Artikel 152 van het Wetboek van Strafrecht, is zegt hij, ook in strijd met de universele verklaring van de rechten van de mens, meer in het bijzonder artikel 19. ‘’Dit artikel luidt als volgt: ‘Eenieder heeft recht op vrijheid van mening en meningsuiting, dit recht omvat de vrijheid om zonder inmenging een mening te hebben en om informatie en ideeën te zoeken, te ontvangen en door te geven via alle media en ongeacht grenzen.’’’

Verder benadrukt Oemrawsingh, dat vrijheid van mening en meningsuiting grondrechten zijn die zowel een persoonlijke als een sociale dimensie hebben. “Ze worden beschouwd als fundamentele voorwaarden voor de volledige ontwikkeling van de persoon en een hoeksteen voor elke vrije en democratische samenleving.” Stichting 8 december 1982 is van mening dat het staatshoofd/waarnemend staatshoofd een neutrale positie inneemt in het politieke debat en optreedt als arbiter en symbool van staatseenheid. ‘’Dat is echter geen reden om hem te behoeden voor alle kritiek in de uitoefening van zijn ambtelijke taak of in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de Staat die hij symboliseert, voornamelijk van personen die met inbegrip van de ‘resident, uitdagen’’, zegt de stichting.

De stichting benadrukt, dat de specifieke rol die de president vervult als staatshoofd, geen valide reden is om de vrijheid van meningsuiting te beperken door bijzondere strafwetgeving. “Met het indienen van een klacht op basis van artikel 152, is het de president in hoogsteigen persoon, die verantwoordelijk gesteld moet worden voor de schending van het recht van vrije meningsuiting. Het is evident dat de president, net als iedere andere inwoner van dit land, niet kan worden beledigd. De gemeenrechtelijke strafrechtsregels betreffende de aanranding van de eer of de goede naam van personen (TITEL XVI BELEDIGING, Wetboek van Strafrecht) zijn en blijven op de president van toepassing. Alleen de bijzondere strafwet belediging staatshoofd/waarnemend staatshoofd evenals de artikelen met betrekking tot bestraffing van de beledigingen aan de hoofden en vertegenwoordigers van bevriende staten”, wordt door dit voorstel opgeheven.

“Wij wijzen erop dat dit voorstel de Surinaamse strafwetgeving in overeenstemming brengt met de rechtspraak van de grondwet, het Inter-Amerikaans verdrag voor de Mens en de Universele verklaring van de rechten van de mens over de vrijheid van meningsuiting. De mensenrechtenorganisatie Stichting 8 december 1982, stelt voor om ter vrijwaring van de democratie, artikel 152 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen onder TITEL III misdrijven tegen hoofden en vertegenwoordigers van bevriende staten tot bestraffing van de belediging, op te heffen”, zegt Oemrawsingh.

Foto: Dagblad Suriname

More
articles