Ramdin: ‘Lenen om salarissen te betalen is geen bedrijfsvoering’

Van fictieve naar reële economie

“In een regeerproces heb je te maken met verschillende ontwikkelingen, hetzij korte termijn en lange termijn. En dan voor een korte tijd krijgen deze zaken een bepaalde aandacht en dan dreigt men het overzicht te verliezen van het grotere doel. Het grotere verhaal wil ik regelmatig in de media bespreken, zodat we open en eerlijk het traject van de regering uiteenzetten zodat we Suriname beter te maken”, zegt minister Albert Ramdin van Buitenlandse Zaken, International Business en Internationale Samenwerking. Volgens Ramdin slaagt de regering daar wel in. ‘’Want als we goed kijken naar een aantal omstandigheden, is er een enorm gevoel van vrijheid en dat merk je ook, omdat iedereen zich vrij voelt om zich te uiten, en dat is een grote aanwinst.’’

De minister zegt verder, dat er ‘’een zekere positieve houding is tegenover alle andere negatieve uitspraken’’. “Niet alleen in Suriname, maar ook in het buitenland heersen er verschillende kwesties, waardoor we moeten beseffen dat de economie die we hadden fictief was en Suriname moet nu naar een reële economie. Daarbij komt dat wat we produceren, is dat wat we verdienen en daar is geld dat we gaan besteden. Als we willen gaan lenen, dan zal het bedoeld zijn om een stukje productie te stimuleren of iets te creëren dat weer werkgelegenheid en inkomen zal creëren. Maar lenen om mensen hun salaris te betalen, dat is geen bedrijfsvoering. Ik wil niet vragen om begrip of geduld, maar we moeten ons wel realiseren dat deze regering met een traject bezig is dat pijn gaat doen, tijd gaat nemen en discipline vraagt. Deze drie elementen zien we nog niet terug bij politici, noch bij beleidsmakers en een groot deel van de samenleving dat anders had gestemd. Maar als het goed komt met Suriname, dan komt het goed voor iedereen. Ook voor de groep die tegen gestemd heeft, is de regering verantwoordelijk.

Het groter verhaal is: hoe kijken we naar de toekomst als samenleving en ik denk dat die discussie tussen verschillende partijen moet opstarten’’, zegt de minister.

De regering, De Nationale Assemblee, politieke partijen, kerken, bedrijfsleven, vakbeweging, ngo’s en ingenieursbureaus moeten volgens Ramdin, bijeenkomen om te praten over hun visie voor 2060. “De vraag is waar gaan we met dit land naartoe, omdat je een visie moet hebben naar de toekomst en die visie is dan wel algemeen van aard, maar wanneer regeringen zich committeren hieraan, dan kan je consistent en consequent werken aan een stukje ontwikkeling. Je hebt een strategisch perspectief nodig om een land te ontwikkelen. Welke samenleving willen we in 2060”, aldus Ramdin.

‘’Er moet gekeken worden naar wat ons mensbeeld is en wat hun bijdrage is aan de wereld. Tegen het jaar 2060 zijn we voorbij de olie-fase en dan zullen we een samenleving hebben die zichzelf kan bedruipen en zodanig divers is, dat er inkomen uit andere sectoren gegenereerd kan worden. Als de inkomsten na de olie-fase goed zijn besteed, zullen we rond die tijd een goed ontwikkelde bevolking hebben die aansluit bij de internationale gemeenschap. Dit alles moet een land van tevoren uitzetten, want we moeten ook kijken naar wat onze mogelijkheden zijn zonder olie en gas. Daarnaast moet er ook worden gekeken naar hoe de revenues van olie en gas worden besteed aan een stukje duurzame ontwikkeling. Dit zal de regering allemaal moeten opzetten voor de volgende generatie en deze regering zal zich niet focussen op 2025, maar op de langetermijndoelen, want het land gaat blijven bestaan. De vraag is hoe: richt je het land in met kennis van zaken, hier gaat subjectiviteit geen rol spelen, want iedereen zal zijn bijdrage moeten leveren aan de toekomst van het land. Dat missen we nog in Suriname”, aldus Ramdin.

-door Gladys Findlay-

 

 

More
articles