Het voorstel van vicepresident (VP) Ronnie Brunswijk, om een deel van de olievondsten vóór de kust van Suriname te verpanden om zo het land draaiende te kunnen houden en de bevolking tegemoet te komen, hebben voor veel ophef gezorgd. De VP zei dat hij het voorstel besproken heeft met president Chandrikapersad Santokhi en die heeft volgens hem gezegd, dat hij wel openstaat voor deze optie. De redactie van De West heeft naar aanleiding hiervan, een aantal deskundigen gevraagd naar hun mening. Zij stellen unaniem dat de Petroleumwet en de statuten van Staatsolie, dit niet toelaten.
Eddie Jharap, oud-directeur van Staatsolie, liet op zijn sociale media pagina weten, dat alle aardolievondsten in Suriname, zowel op land als in zee, eigendom zijn van de concessiehouder, de N.V. Staatsolie (Petroleumwet 1990). “In het zeegebied heeft Staatsolie productie- en winstdelingscontracten getekend met buitenlandse aardoliemaatschappijen. Deze oliemaatschappijen hebben risicodragend kapitaal en kennis aangewend om aardolie te vinden. De regering van Suriname zelf kan geen enkele olievondst verkopen. De regering van Suriname en Staatsolie zijn twee verschillende juridische entiteiten met gescheiden bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Ze moeten niet met elkaars operationele zaken bemoeien. Staatsolie is een zelfstandige naamloze vennootschap en heeft de regering niet nodig om haar bedrijfsdoelstelling te realiseren”, aldus Jharap.
Verder stelt Jharap, dat de Raad van Commissarissen (RvC) een adviserende rol heeft met betrekking tot de directie en toezicht houdt op de realisatie van de doelstellingen van de jaarbegroting. ‘’De realisatie van de doelstellingen Staatsolie is een verantwoordelijkheid van de directie en de RvC is geen verlengstuk van de politiek c.q. regering of het parlement van Suriname. Ook niet bij Staatsbedrijven die als NV’s zijn opgezet”, zegt Jharap. Hij verduidelijkt, dat de aandeelhouder de directeur van Staatsolie geen opdrachten kan geven die tegen de belangen van het bedrijf ingaan. “De wet beschermt de directeur”, zegt hij.
In 1998 wilde de vertegenwoordiger van de aandeelhouder van Staatsolie, de regering, dat Staatsolie een deel van haar aardolie in de grond moest verkopen, zodat de regering haar financiële verplichtingen na kon komen. Jharap was destijds de directeur en hij weigerde, waarop hij werd ontslagen. Jharap stapte vervolgens naar de rechter die het ontslag ongegrond verklaarde en eiste, dat Jharap zijn functie weer terugkreeg. “Laten we het debacle van President Wijdenbosch niet herhalen. Zelfs een ezel struikelt niet over dezelfde steen”, benadrukt Jharap.