Het mag naar onze mening, gewoon naar buiten gebracht worden dat vertegenwoordigers van het Internationaal Monetair Fonds, IMF, reeds in ons land zijn gearriveerd om met de regering Santokhi van gedachten te wisselen over hoe of in welke mate, de hulp van het fonds kan worden ingeroepen om Suriname van een behoorlijke geldinjectie te voorzien, waardoor we langzaam in staat moeten zijn uit het financieel-economische dal waarin we al enkele jaren zitten, te kruipen. Zoals bekend, verstrekt het IMF fondsen aan landen die economisch in zeer moeilijk vaarwater zijn beland.
De fondsverstrekking geschiedt vrijwel altijd als het desbetreffende land bereid is, zwaarwichtige economische maatregelen te treffen die tot herstructurering van de staatshuishouding, moeten leiden. Het gaat vaak om een structureel aanpassingsprogramma dat bezuinigingen binnen de begroting inhoudt, opheffen van de meeste subsidiemaatregelen zijdens de overheid, zwaardere fiscale toepassingen, en verhoging van de tarieven op nutsvoorzieningen, om maar enkele te noemen. De maatregelen die het IMF eist van de regeringen die met grote budgettaire tekorten zitten, zijn vaak zo ingrijpend en pijnlijk voor de samenleving, dat niet elke regering daarmede kan instemmen, of de moed heeft die door te voeren. Zowel de regering van Runaldo Venetiaan als die van de NDP onder Bouterse, gingen uiteindelijk niet met het IMF in zee, omdat ze in het algemeen het Surinaamse volk de financiële lijdensweg wilde besparen en in het bijzonder, omdat ze bevreesd waren voor grote sociale onrust, indien de geëiste maatregelen van het IMF zouden worden doorgevoerd. Venetiaan koos op een gegeven moment voor een nuloptie en niet voor het IMF, omdat hij toch nog op andere opties en deviezeninkomsten van staat, kon rekenen. De bauxietindustrie was nog geheel operationeel en ook andere exportsectoren functioneerden op veel beter niveau, dan nu het geval is. De inkomsten uit de bauxietsector zijn nu geheel weggevallen en ook de bananensector ligt op zijn gat. Voorts hebben we torenhoge binnen- en buitenlandse schulden en zijn geconfronteerd met een vrijwel onbeschrijfelijk en onder de huidige omstandigheden niet of nauwelijks op te lossen, schuldenvraagstuk. Ook moet opgetekend worden, dat Suriname zijn kredietwaardigheid is gekelderd naar de junkstatus van CCC bij drie gerenommeerde ratingbureaus in het buitenland. Dit maakt dat externe financiële hulp met redelijke rentevoorwaarden en aflossingstermijn, zeker niet meer vanzelfsprekend is.
De regering heeft momenteel dus zeer weinig speelruimte om aan externe noodhulp die dringend vereist is, te komen. Echter moet ze goed doordachte afwegingen maken, alvorens het IMF te omarmen, omdat de maatregelen zeer zeker voor enorme problemen kunnen zorgen, omdat het Surinaamse volk het niet nu moeilijk heeft, maar al zeker vijf jaar sterk is verarmd. Het is dan zeker niet logisch ervan uit te gaan, dat een verpauperde samenleving nog meer lijden en dan wel in financiële zin, zal kunnen of willen dragen. Indien er geen indrukwekkend en goed werkend sociaal vangnet aan de maatregelen van het IMF verbonden wordt, komen er zeker grote problemen, ook voor dit kabinet Santokhi. De IMF-delegatie is momenteel in ons land, de regering heeft hieromtrent nog geen mededelingen gedaan, maar het is haar wel aangeraden, vroegtijdig aan de samenleving voor te houden, wat ze van plan is in samenwerking met het IMF. Zaken afspreken en dan ineens en keihard loslaten op deze samenleving zal niet worden gewaardeerd en geaccepteerd, daar kan ze nu al op rekenen. Het is dan ook goed te blijven uitkijken naar andere alternatieven. Een van de mogelijkheden is te blijven onderzoeken wat voor ondersteuning er nog mogelijk is vanuit Den Haag. Het tweede kabinet Venetiaan greep de uitgestoken hand van Nederland wel aan en die heeft toen ook tot verlichting in de financiële misère van het jaar 2000 geleid. Men moet daarom heel goed nagaan of de IMF-reddingsboei wel de juiste is om het verzuipen van Suriname te verhinderen.