Directie en Raad van Commissarissen van Hakrinbank N.V.
d.t.v. drs. R.P.V. Sheorajpanday, Algemeen Directeur
Dr. Sophie Redmondstraat 11-13
Paramaribo
30 juli 2019
Betreft: AANMANING inzake het uitoefenen van zeggenschap in de zin van artikel 20 Wet Toezicht Bank – en Kredietwezen op door de Staat en Staatsolie gehouden aandelen Hakrinbank N.V.
Geachte Directie en Raad van Commissarissen,
Ondergetekenden, allen aandeelhouders van Hakrinbank N.V., brengen in verband met de voor woensdag 31 juli 2019 opgeroepen Algemene Vergadering van Aan-deelhouders Hakrinbank N.V. over het boekjaar 2018, gaarne het volgende onder uw aandacht. In dit verband wordt domicilie gekozen op het adres Schubertstraat no. 14 te Para-maribo.
1. De Wet van 22 november 2011, houdende regels betref-fende het toezicht op het Bank- en Kredietwezen (Wet Toezicht Bank- en Kredietwezen 2011), S.B. 2011 no. 155, verder te noemen WTK 2011, bepaalt in artikel 20, lid 1 het volgende: “Het is een natuurlijke- of rechtspersoon verboden zonder voorafgaande toestemming van de Bank: (a) een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling te houden, te verwerven of te vergroten; (b) enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling uit te oefenen.”
2. Artikel 20, lid 3 WTK 2011 schrijft verder voor dat “De houder van een gekwalificeerde deelneming is verplicht binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze wet, de toestemming als bedoeld in lid 1 bij de Bank aan te vragen. De aanvrager is verplicht haar deelneming binnen drie jaren na inwerkingtreding van deze wet te reduceren en af te bouwen tot een door de Bank te bepalen percentage.”
3. Conform artikel 59, lid 3 WTK is deze wet op 23 november 2011 inwerking getreden, hetgeen inhoudt dat de in artikel 1, lid 3, WTK bedoelde aanvraag uiterlijk 23 februari 2012 had moeten zijn ingediend, terwijl een bestaande gekwalificeerde deelneming uiterlijk 23 november 2014 in overeenstemming met het ter zake bepaalde in de WTK diende te worden gebracht.
4. De Staat Suriname (verder de Staat) en Staatsoliemaat-schappij Suriname N.V. (verder Staatsolie), waarvan de Staat 100% aandeelhouder is, hadden op de sub 3 ge-noemde datum van inwerkingtreding van de WTK, elk als aandeelhouder een gekwalificeerde deelneming in de zin van artikel 1, lid 1, sub e WTK, in Hakrinbank N.V, overeenkomende met respectievelijk 51% en 6,26% van het geplaatste aandelenkapitaal van Hakrinbank N.V. hetgeen in samenhang beoordeeld, neerkomt
1 op een rechtstreeks en indirect gehouden gekwalificeerde deelneming van de Staat in Hakrinbank N.V, overeenkomende met 57,26% van het geplaatste aandelenkapitaal van deze kredietinstelling.
Uit een brief d.d. 2 augustus 2016 ref. No. SP -216/16 van de Centrale Bank van Suriname (verder de Bank) aan de minister van Financiën, als vertegenwoordiger van de Staat, blijkt dat de Staat bij brief d.d. 29 juli 2016 aan de Bank toestemming heeft gevraagd tot het behouden van haar op dat moment gehouden gekwalificeerde deelneming van 51% in Hakrinbank N.V.
Voorts blijkt uit een brief d.d. 3 augustus 2016 ref. No. SP -220/16 van de Bank aan de Directie van Staatsolie, dat Staatsolie bij brief d.d. 29 juli 2016 aan de Bank toestemming heeft gevraagd tot het behouden van haar op dat moment gehouden gekwalificeerde deelneming, groot 6,26%.
Op grond van het hierboven sub 5 en 6 ge-stelde, zijn de betreffende brieven, voor zo-ver deze als de in artikel 20, lid 3 WTK voorgeschreven aanvraag mogen worden be-schouwd, quod non, ruim buiten de daarvoor in artikel 20, lid 3 WTK, wettelijk verplicht gestelde termijn van 3 maanden na inwerkingtreding van de WTK 2011 voor het indienen van de betreffende aanvraag, bij de Bank ingediend.
De datum van indiening van de betreffende brieven ligt tevens ook ver buiten de daarvoor in artikel 20, lid 3 gestelde termijn van drie jaren na inwerkingtreding van de WTK 2011, waarbinnen de houder van een ge-kwalificeerde deelneming deze verplicht dient af te bouwen.
Nu de betreffende brieven, houdende de respectievelijke verzoeken van de Staat en Staatsolie om aan hen toestemming te verlenen tot het behouden van hun gekwalificeerde deelneming in Hakrinbank N.V., niet binnen de in artikel 20, lid 3 WTK verplichte termijn zijn ingediend, voldoet de indiening van deze brieven bij de Bank niet aan hetgeen ter zake wettelijk is voorgeschreven en moet derhalve ervan worden uitgegaan dat de Staat en Staatsolie ter zake geen rechtsgeldige aanvraag hebben ingediend.
10. Voor zover de betreffende brieven be-doeld zijn om te dienen als een aanvraag conform artikel 20, lid 3 WTK, behoren deze aanvragen daarom wegens strijdigheid met de wet buiten beschouwing te worden gelaten.
11. De Bank heeft in de sub 5 genoemde brief d.d. 2 augustus 2016 aan de Staat, on-der andere meegedeeld, dat de in de artikel 20 WTK gegeven uitzonderingsbepaling ten aanzien van het houden van een aandelenbelang groter dan 20% niet van toepassing is ten aanzien van de (rechtstreeks en middellijk) door de Staat Suriname gehouden deelneming in Hakrinbank N.V..
12. De Bank heeft in dezelfde brief van 2 augustus 2016 niettemin aan de Staat voorts meegedeeld, toestemming te verlenen tot behoud van het aandelenbezit van de Staat, onder de voorwaarde dat binnen een periode van twee jaren deze dient te worden afgebouwd.
13. De Bank heeft met het verlenen van de sub 12 bedoelde toestemming in strijd gehandeld met artikel 20 WTK, welke strijdigheid onder meer blijkt uit:
a. dat de Staat niet binnen de in artikel 20, lid 3, eerste volzin, WTK voorgeschreven termijn een verzoek daartoe bij de Bank heeft ingediend;
b. dat de door de Bank aan de Staat verleende toestemming buiten de door artikel 20, lid 3, tweede volzin, WTK voorgeschreven termijn voor het verplicht afbouwen van haar deelneming heeft plaatsgevonden en
c. dat die toestemming niet wordt gedragen door enige bijzondere omstandigheid, die dat zou kunnen rechtvaardigen, daar de Bank in zijn brief overigens zelf constateert, dat “de uitzonderingsbepaling zoals toegelicht in de Memorie van Toelichting in dezen niet toepasselijk moet worden beschouwd.”
14. Het besluit van de Bank zoals opgenomen in de brieven van 2 augustus 2016 en 3 augustus 2016 om aan res-pectievelijk de Staat en Staatsolie niettemin toestemming te verlenen om hun gekwalificeerde deelnemingen in Hak-rinbank N.V. te behouden, is daarom wegens strijdigheid met de wet nietig en moet derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
15.Aangezien de door de Bank aan de Staat, in samenhang met Staatsolie, verleende toestemming nietig is, houdt dit tevens in dat de Bank ook niet rechtsgeldig toestemming heeft/kan hebben gegeven om in de zin van artikel 20, lid 1, sub b, op de bedoelde aandelen enige zeggenschap uit te oefenen. Beweringen van de president-commissaris gedaan op de AVA over het boekjaar 2017, gehouden op 10 juli 2018, dat dit wel het geval zou zijn snijden daarom geen hout.
16. Ook al zou de door de Bank aan de Staat in haar brief van 2 augustus 2016 vermeend verleende toestemming rechtsgeldig zijn verleend, hetgeen hierbij dus nadrukkelijk wordt bestreden, dan nog kan de Staat (ten overvloede) thans geen zeggenschap uitoefenen op de aandelen, behorende tot de door haar rechtstreeks en middellijk gehouden gekwalificeerde deelneming in Hakrinbank N.V., omdat de Staat verzuimd heeft om te voldoen aan de door Bank aan haar “vermeende” toestemming verbonden voorwaarde dat de Staat binnen een periode van twee jaren haar huidige aandelenbezit dient af te bouwen. Die periode is immers op 2 augustus 2018 verlopen, zonder dat de Staat het betreffende aandelenbezit heeft afgebouwd.
17. De Directie en Raad van Commissaris-sen van Hakrinbank N.V. zijn ervan op de hoogte dat de Staat op grond van de WTK niet bevoegd is om als aandeelhouder enige zeggenschap uit te oefenen op de door elk gehouden gekwalificeerde deelneming in Hakrinbank N.V. aangezien:
a. op de Jaarlijkse Algemene Vergadering van Aandeel-houders van Hakrinbank N.V. (AVA) over het boekjaar 2015, die gehouden is op 26 juli 2016, de Directie en de Raad door aandeelhouders gedocumenteerd erop zijn gewezen dat de
3 Staat en Staatsolie geen toestemming hadden gevraagd en ook niet hadden verkregen om na de inwerkingtreding van de WTK een gekwalificeerde deelneming in Hakrinbank N.V. te mogen hebben en derhalve wettelijk niet gerechtigd waren enige zeggenschap uit te oefenen/mee te stemmen over besluiten van de AVA;
b. de betreffende AVA vanwege de hierover ontstane commotie werd verdaagd om het een en ander te onderzoeken, uit welk on-derzoek naar voren kwam dat de Staat en Staatsolie inderdaad niet binnen de ter zake door de WTK wettelijk voorgeschreven termijn toestemming hadden gevraagd;
c. op de AVA over het boekjaar 2016, welke werd gehouden op 19 juni 2017 werden de Directie en de Raad door aandeelhouders (opnieuw) erop gewezen dat de Staat en Staatsolie wegens het ontbreken van een rechtsgeldige toestemming van de Bank wettelijk niet gerechtigd waren om op hun gekwalificeerde deelnemingen enige zeggenschap uit te oefenen /mee te stemmen over besluiten van de AVA; de bezwaren van aandeelhouders werden door de president-commissaris echter weggewuifd met verwijzing naar de hierboven genoemde brieven van 2 en 3 augustus 2016 van de Bank, aan respectievelijk de minister van Fi-nanciën als vertegenwoordiger van de Staat en Staatsolie, welke brieven zoals hierboven sub 13 en 14 is aangegeven wegens strijdigheid met de WTK niet als een rechtsgeldige toestemming beschouwd kunnen worden;
d. op de AVA over 2017, welke gehouden is op 10 juli 2018, werden de Raad en de Di-rectie door de AVA bij acclamatie opgedragen om “in het belang van het voortbestaan van Hakrinbank als onafhankelijke en be-trouwbare bank erop toe te zien dat de Staat Suriname niet langer zowel in als buiten de AVA onrechtmatig en in strijd met de belangen van Hakrinbank de besluitvorming binnen Hakrinbank N.V. frustreert, door zeggenschap op te eisen en of uit te oefenen terwijl de Staat wettelijk gezien die zeggenschap niet bezit;” deze opdracht, die ook door ondergetekenden voor de volle 100% wordt ondersteund, is in een 19 punten tellende document gemotiveerd en staande de betreffende AVA aan de president-commissaris als voorzitter van de AVA overhandigd;
e. ook als de Directie en de Raad van me-ning mochten zijn dat de door de Bank aan de Staat en Staatsolie verleende toestemming rechtsgeldig zou zijn verleend, hetgeen hierbij dus uitdrukkelijk wordt bestreden, de Directie en de Raad ervan op de hoogte zijn, althans op de hoogte behoren te zijn, dat de Staat niet heeft voldaan aan de door de Bank aan die vermeende toestemming verbonden voorwaarde dat het aandelenbezit van de Staat binnen twee jaren dient te worden afgebouwd en de Staat derhalve (ten overvloede) thans geen zeggenschap mag uitoefenen op de aandelen, die behoren tot de door haar rechtstreeks en middellijk gehouden gekwalificeerde deelneming in Hakrinbank N.V.
18.Dat het uitoefenen van zeggenschap door de Staat op een gekwalificeerde deelneming in Hakrinbank in strijd is met de WTK wordt overigens (ten overvloede) on-dersteund in het advies van twee door de Directie van Hakrinbank ter zake geconsulteerde onafhankelijke externe juridische consultants, die in hun advies aan
4 de Directie concluderen dat “de Staat contrair aan de desbetreffende bepalingen (zo-als gemodificeerd in de Memorie van Toe-lichting) van de Wet Toezicht Kredietwezen m.b.t. gekwalificeerde deelname in het kapitaal van onder toezicht staande kredietinstellingen, een aandelenbezit heeft van 51%.”
Op grond van al het voorgaande zijn ondergetekenden daarom van mening, dat de Directie en de Raad van Commissarissen van Hakrinbank N.V. de belangen van elk van hen als aandeelhouder Hakrinbank N.V., alsmede de belangen van Hakrinbank N.V. en de met haar vennootschap verbonden onderneming, ernstig schaden door toe te laten dat onbevoegden, in casu de Staat en/of Staatsolie, in strijd met ter zake geldende wettelijke bepalingen en de statuten van Hakrinbank N.V, zich onrechtmatig en ongewenst inlaten met/mengen in de be-sluitvorming binnen Hakrinbank N.V., door zowel binnen de AVA van Hakrinbank N.V. als daarbuiten zeggenschap uit te oefenen in besluiten van (organen van) Hakrinbank N.V.
De Directie en de Raad van Commissaris-sen van Hakrinbank N.V. verzaken door al-dus te handelen hun rechtsplicht jegens ons als aandeelhouders Hakrinbank N.V. en Hakrinbank N.V. en creëren aldus bewust het risico dat de moeizaam opgebouwde reputatie van Hakrinbank N.V. als solide, onafhankelijke en betrouwbare bank in onze samenleving ernstig in gedrang komt, waardoor de winstpotentie van Hakrinbank N.V. blijvend schade dreigt op te lopen en een regelmatige uitkering van dividend aan aandeelhouders daardoor tevens niet langer is verzekerd.
Bovengenoemde onrechtmatige en ongewenste inmenging vanuit de Staat, althans van haar vertegenwoordiger in de persoon van de minister van Financiën, zijn recentelijk onder andere tot uitdrukking gekomen in:
-_het buiten de regels om voordragen en doordrukken van benoemingen (en het ontslag) van leden van de Raad van Commis-sarissen Hakrinbank N.V.;
• het zich persoonlijk buiten de AVA om inlaten met de invulling van het directieteam van Hakrinbank N.V. door druk uit oefenen op de Raad van Commissarissen om het dienstverband met de voormalige algemeen directeur te beëindigen, welke beëindiging feitelijk in strijd is met ter zake eerder in de AVA gemaakte afspraken voor het verzekeren van een verantwoorde continuering van het bestuur van Hakrinbank N.V, met alle negatieve gevolgen daarvan voor Hakrin-bank N.V;
• het initiëren van een niet eerder aangekondigde riskante deelneming van Hakrin-bank N.V. in het aandelenkapitaal van de structureel verlieslatende De Surinaamse Bank N.V., welke deelneming ertoe heeft geleid dat de BIS-ratio van Hakrinbank N.V. sterk is gedaald, waardoor er over het boekjaar 2018 geen dividend kan worden uitgekeerd aan aandeelhouders en Hakrinbank N.V. voorts is genoodzaakt om onder riskante marktomstandigheden een emissie te plaatsen om haar vermogenspositie weer op te krikken;
• de aankondiging dat in overleg met de meerderheidsaandeelhouder, in casu dus de Staat, is besloten Hakrinbank N.V. en de structureel verlieslatende De Surinaamse Bank N.V. te fuseren, waardoor Hakrinbank N.V. hetzelfde lot beschoren dreigt te zijn als De Surinaamse Bank N.V. en aandeelhouders Hakrinbank N.V. de gerede kans lopen ernstig verlies te lijden op hun investering in aandelen Hakrinbank N.V.
Teneinde verdere schade als gevolg van bovengenoemde handelingen van de Directie en de Raad van Commissarissen Hakrinbank N.V. (in samenspanning met de Staat) voor ondergetekenden als aandeelhouders te beperken, sommeren wij u om met directe ingang erop toe te zien en te bewerkstelligen dat de Staat niet langer zo-wel binnen de AVA van Hakrinbank N.V. als daarbuiten enige zeggenschap uitoefent in de besluitvorming van Hakrinbank N.V. en voorts ervoor zorg te dragen dat nog niet uitgevoerde besluiten, waarin de Staat on-rechtmatig zeggenschap heeft gehad, worden aangehouden totdat de ter zake relevante organen van Hakrinbank N.V. hierover op rechtsgeldige wijze opnieuw hebben beslist.
Mochten de Directie en de Raad van Com-missarissen Hakrinbank N.V. onverhoopt nalaten om onverwijld aan het voorgaande te voldoen, dan behouden ondergetekenden zich het recht voor om als aandeelhouders Hakrinbank N.V. , gepaste gerechtelijke stappen te ondernemen tegen de Hak-rinbank N.V. en/of haar Directie en Raad van Commissarissen, en voor zover ge-wenst en noodzakelijk, ook hoofdelijk tegen individuele leden van deze organen van Hakrinbank N.V, teneinde hun uit het aandeelhouderschap Hakrinbank N.V. voortvloeiende belangen veilig te stellen.
Ter informatie delen ondergetekenden u tenslotte mee, dat afschriften van deze brief zullen worden gezonden aan de minister van Financiën, als vertegenwoordiger van de Staat inzake haar gekwalificeerde deelneming in Hakrinbank N.V, en de Centrale Bank van Suriname.