INFRASTRUCTUUR HEEFT WEINIG PROFIJT AAN RVB

Er is tot op heden veel te doen om de Rij- en Voertuigenbelasting. Velen in de samenleving die over een rij- of voertuig beschikken, hebben grote moeite met het betalen van deze nieuwe fiscale en op het maandelijkse budget drukkende maatregel, vooral omdat slechts 10 procent van de opbrengsten uit deze belasting zal worden gebruikt voor het onderhoud en aanleggen van nieuwe primaire en secundaire wegen. De infrastructuur zal dus maar weinig profijt hebben van deze belasting. En juist omdat deze wet onder de noemer Rij- en Voertuigenbelasting is gebracht en niemand weet waar de overige 90 procent aan zal worden besteed, hebben de meesten bezwaar haar te voldoen. De zaak sleept zich thans voort en het is niet duidelijk wanneer het voor een ieder echt op betalen aankomt en wanneer bij weigering sancties kunnen volgen als degene die in gebreke is gebleven, zich op de openbare weg begeeft. Dat er ernstige onvolkomenheden in deze wet voor wat betreft sanctieoplegging zitten, werd naar wij vernemen al door het Openbaar Ministerie in de persoon van de procureur-generaal aan de minister van Financiën voorgehouden. In artikel 5 de leden 1 en 2, zouden naar wij vernemen gebodsbepalingen zijn opgenomen bij overtreding waarvan er zowel bestuursrechtelijke en ook strafrechtelijke sancties kunnen worden toegepast. Volgens het Openbaar Ministerie ontstaat er bij de toepassing van de beide sancties in strafrechtelijke zin een samenloop. Bij de keuzemogelijkheid in de oplegging van sancties voor gelijksoortige overtredingen, ontstaat verwarring die alleen maar kan toenemen als blijkt dat de bevoegdheid tot de aangehaalde sanctieoplegging aan twee verschillende functionarissen (ambtenaren) is toebedeeld. De Wet Rij- en Voertuigenbelasting moet volgens het Openbaar ministerie voldoende duidelijkheid verschaffen en aangeven welk sanctieregiem in welke gevallen van toepassing is. Ook werd de minister van Financiën erop gewezen, dat bij strafrechtelijke handhaving van wetten en daarbij uitgevoerde inbeslagneming van goederen geschiedt ten bate van strafvordering. Volgens artikel 11 van de Wet Rij- en Voertuigenbelasting wordt de bevoegdheid tot inbeslagneming  mogelijk gemaakt voor de vereffening van onder andere de belastingen voortspruitende uit deze wet. Het laatste heeft tot gevolg dat in strijd wordt gehandeld met een beginsel in het recht, inhoudende dat een aan de opsporing van strafbare feiten verleende bevoegdheid niet benut kan worden voor een ander doel (met name inning van belasting) waarvoor die bevoegdheid is verleend. Voor deze belastingwet zal derhalve beoordeeld moeten worden  of het wettelijk fiscaal inningsmechanisme van toepassing kan zijn. Voorts vernemen wij dat vanwege de procureur-generaal, de minister van Financiën erop gewezen zou zijn, dat in de Wet Rij- en Voertuigenbelasting niet is aangegeven via welke gecontroleerde procedure de genoemde executie zal verlopen ter inning van de verschuldigde belasting. Een gemis zou willekeur in de hand werken met verstrekkende gevolgen voor de staat. In artikel 9 lid 1 van de Rij- en Voertuigenbelasting, staat de straf van ‘geldboete’, vermeld zonder enige verwijzing  naar het terzake bepaalde in het Wetboek van Strafrecht. De procureur-generaal deelt in een reactie aan de minister van Financiën daarenboven mede, dat hij geen geldboete kan opstellen ten bate van de Rij- en Voertuigenbelasting, omdat er in de wet geen verwijzing heeft plaatsgevonden naar het terzake bepaalde in het Wetboek van Strafrecht. Ook kan volgens de procureur-generaal naar aanleiding van het voorgaande, geen instructie worden gegeven aan het Korps Politie Suriname. De procureur-generaal heeft naar verluidt aan de minister van Financiën geadviseerd, contact op te nemen met de afdeling Wetgeving van het ministerie van Justitie en Politie om de nodige aanpassingen in de Wet Rij- en Voertuigenbelasting door te voeren, zodat het strafrechtelijk regiem bij geconstateerde overtredingen geheel van toepassing wordt. Hierna ontstaat de mogelijkheid om via de zogenaamde ‘snelrecht procedure’ op te treden. De minister van Justitie is naar wij vernemen, inmiddels ook ervan op de hoogte dat de zogeheten ‘snelrecht procedure’ vooraf moet gaan aan de vaststelling van een boetelijst  waarvan de samenstelling in concept het werk is van het ministerie van Financiën, het Korps Politie Suriname c.q. het ministerie van Justitie en Politie. Het concept komt dan voor beoordeling op het bureau van de procureur-generaal die deze lijst terugstuurt naar de minister van Financiën voor de bekendmaking die vervolgens in het Staatsblad zal worden afgedrukt. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat bij de samenstelling van de Wet Rij- en Voertuigenbelasting, er enkele ernstige fouten zijn gemaakt en dat belangrijke aspecten, vooral wat betreft de sanctieoplegging en de wijze waarop ze dient te geschieden, over het hoofd zijn gezien. Binnenkort zal duidelijk worden op welke wijze de regering deze fouten denkt te corrigeren. Misschien zal ze daarvoor wederom De Nationale Assemblee moeten betrekken.

More
articles