Recent daagde de president economen uit om één land te noemen waar de inflatie binnen twee jaar van 60 procent naar 6 procent is gebracht. Grappig. Ik vertel ook vaak een inflatiegrap: “Inflatie is een vernietigend beest met veel ouders.’’ Dan volgt een rij van huidige en vorige leiders en burgers die wij benoemen tot papa, opa, peetvader, oppas, enzovoorts. Maar grappig is dit eigenlijk niet. De volgende quiz illustreert het probleem. Op 1 maart 2020 verstoppen Chan en Chantal elk SRD 100 in hun matras. De volgende dag stelen inbrekers het geld uit Chans matras. Chantal haalt het SRD 100 biljet uit haar matras op 1 april 2025. Hoeveel geld hebben Chan en Chantal verloren? Blijf lezen voor het antwoord.
Surinaamse beleidsmakers willen ons doen geloven dat 10% inflatie laag is. Sinds 2009 hebben we in 95 maanden een inflatie lager dan 10%. In Figuur 1 noem ik dit ‘stabiel’. Die andere perioden noem ik ‘reflatie’. De prijsstijgingen zijn in beide perioden te hoog. In de eerste 11 jaren stegen de prijzen met 231%. In de laatste 60 maanden stegen de prijzen met 473%. In vijf jaar is alles dus zesmaal zo duur geworden. ‘Prijsstabiliteit’ duurt hier niet lang.
Figuur 1: Cycli met inflatie boven en onder 10%
De ontsporing van inflatie komt vooral door torenhoge inkomenstekorten – of overbestedingen – van de overheid. In een recent artikel bespreek ik de rol van beleidsmakers, met name De Nationale Assemblee en de regering, in het veroorzaken, terugdringen, en profiteren van inflatie.
Voor iedere SRD aan inkomsten, geeft de staat 125 cent uit over de laatste dertien jaar. In een land dat afhankelijk is van de ‘boom-bust cycle’ van delfstoffen, zonder adequate financiële markten, is dat hoogst onverantwoord. Over de periode 2016-2020 waren de uitgaven 263 cent per SRD inkomsten. Over de periode 2021-2025 zijn uitgaven 111 cent per SRD inkomsten. Dit verkiezingsjaar neigt weer naar 125 cent. Tekorten uit voorgaande jaren komen terug als leningen. De aflossingen en rente op die leningen zijn nu 40% van de staatsinkomsten. Dit laat weinig ruimte voor beleid en investeringen die de samenleving nodig hebben. Zelfs rente en aflossingen worden geleend. De ‘macro-economische stabiliteit’ heeft dit probleem niet opgelost.
De president is dus verantwoordelijk voor inflatie, samen met zijn regering, De Nationale Assemblee en hun voorgangers. De regering kon, ook met het IMF- programma, inflatie helpen bevechten met brede en progressieve belastingmaatregelen die werden ondersteund door de vakbeweging en het bedrijfsleven, maar zij kozen voor belangenverstrengelingen.
Suriname heeft de inflatie niet in twee jaae teruggebracht van 60% naar 6%. De recente inflatiecyclus begon met een verdubbeling van de jaarinflatie naar 7% in februari 2020, gevolgd door 18% een maand later. In december 2020 was dat al 61%. Het eindigde pas in maart 2025 met een jaarinflatie van 6%. In die 60 maanden is 83% aan koopkracht vernietigd (zie Figuur 2).
Figuur 2: Jaarinflatie en koopkracht
Het antwoord op mijn quiz is dus SRD 183. Chan verloor SRD 100 aan dieven, en Chantal verloor SRD 83 aan inflatie. Het antwoord op de uitdaging van de President is, Suriname heeft inflatie niet in twee, maar in vier jaar teruggebracht van 60% naar 6%. Andere landen hebben dat vaker en sneller gedaan, zoals Zimbabwe en Argentinië. En ze blijven allemaal kampen met hoge inflatie. Wij moeten anders omgaan met inflatie. Het vraagt bedachtzame urgentie en gedoseerde agressie van beleidsmakers. Het vraagt ook om regelingen die de doorwerking in verhoudingen van beloningen, belastingen en pensioenen evenwichtig opvangen. Veel overheidsbesluiten bestaan uit verdeling van toekomstig geld naar mensen en groepen in de samenleving. Die discussie wordt gauw gevoelig, want een deel wordt vet en blij van woekerprijzen en legale en illegale belastingsubsidies die niet zichtbaar zijn op de begroting. Een ander deel heeft lonen, subsidies en uitkeringen die wel zichtbaar zijn op de staatsbegroting. 40% van staatsinkomsten gaan naar schuldaflossingen en rente. 125% van staatsinkomsten gaan naar uitgaven, investeringen en rente. De staat moet belasten, bezuinigen, hervormen en lenen. Wie niet leent, moet toveren. Wie niet bij het IMF wil lenen, moet duurder lenen. Een hogere schuldenlast beperkt keuzes in de toekomst. Dat is de uitdaging van de staatshuishouding vandaag.
De ‘uitdaging’ van de president aan economen draagt evenals zijn beleid van belastingsubsidies en productieverstoring, niet bij aan de oplossing van het structureel inflatieprobleem. Wij moeten beter eisen van onze politieke leiders en kandidaten.
Stanley A. Esajas