Op zondag 23 februari 2025 woonde ik een bijeenkomst bij in Breda die werd georganiseerd door de Stichting Finance Suriname. Hoofdspreker tijdens die bijeenkomst was de heer Annand Jagesar, bestuursvoorzitter van Staatsolie. De belangrijkste vraag tijdens de bijeenkomst was wat Suriname moet doen met de opbrengsten uit de exploratie van olie in de Atlantische Oceaan. Verschillende sprekers namen het woord en in de korte spreektijd die zij kregen toegemeten werden de verwachte opbrengsten ruimschoots uitgegeven aan allerlei projecten, waaronder de aanleg van een autosnelweg richting de Tafelberg en de bouw van een resort op 1000 meter hoogte. De verschillende suggesties waren allemaal ambitieus, de moeite waard om over na te denken, maar in de meeste gevallen te duur en dus voorlopig nog niet te realiseren. De vondst van olie in het Surinaamse deel van de oceaan betekent wel dat in de toekomst belangrijke inkomsten naar Suriname zullen toevloeien. Het is dus begrijpelijk dat de vraag wordt gesteld wat hiermee nu te gaan doen. Als we kijken naar veel andere landen langs de evenaar waar waardevolle grondstoffen zijn gevonden dan is die vraag ook heel relevant. De meeste landen langs de evenaar beschikken over grondstoffen en mineralen, maar zijn daarvan eigenlijk niet echt rijk geworden. In eerdere artikelen in deze krant gaf ik al eens aan dat geen enkel land ooit echt rijk is geworden van grondstoffen. Er zijn voldoende voorbeelden. Veel landen, ook olieproducerende landen, zijn arm gebleven, hebben autoritaire regimes en een hele scheve inkomenscurve (de verdeling van het inkomen over de gehele bevolking), waarbij de kleine elite vaak ruim 95% van het totale inkomen geniet en de meerderheid van de bevolking op of onder de armoedegrens leeft. Een uitzondering zijn wellicht de Arabische staten die rijk zijn geworden. Echter, ook daar geldt dat de schijn kan bedriegen. Ook in de Arabische staten leven velen, vrijwel allemaal mensen uit het Aziatische subcontinent, van een minimaal bestaan, in slechte woonsituaties met minimale medische zorg en werkend onder slechte arbeidsomstandigheden. Dus ook daar geldt dat er sprake is van een heel scheve inkomenscurve, armoede, autoritaire en niet-democratische regimes en uiteindelijk ook uitbuiting van de Aziatische bevolkingsgroep.
Ik ga geen voorspelling doen wat Suriname aan de olie gaat verdienen. De inleiding van de heer Jagesar luidde wel: “Suriname nooit meer arm” en ik hoop dat hij gelijk gaat krijgen. Wel weet ik wat Suriname zeker niet moet doen. Dat is het geld dat verdiend gaat worden al uitgeven aan ‘fancy projecten’ voordat het is verdiend en op de bankrekening staat.
Om het geld uit de oliebronnen te kunnen verdienen, zullen eerst miljarden dollars (USD) moeten worden geïnvesteerd om dat mogelijk te maken. De mogelijkheid om die miljardeninvesteringen te doen zijn er als goed wordt samengewerkt met internationale oliemaatschappijen. Tegelijk moet worden geïnvesteerd in Suriname, wat betekent dat er geld wordt uitgegeven binnen de Surinaamse economie. Gedacht kan worden aan de verbeteringen van de fysieke infrastructuur (wegen, bruggen, afwatering, vliegveld), investeringen in hospitality (hotels, restaurants, bars, lodges, appartementen), de bouw van woningen voor mensen die on- en offshore werken. Er is grote behoefte aan goed opgeleide mensen. Zoals de heer Jagesar aangaf, heeft Staatsolie bijvoorbeeld grote behoefte aan ingenieurs. Maar niet alleen Staatsolie heeft behoefte aan managementkader. Ook andere bedrijven en organisaties hebben die behoefte. Zo zal moeten worden geïnvesteerd in goed opgeleide administratieve en logistieke medewerkers (accountants, controllers, fiscalisten, juristen, office managers, logistieke managers, technici), zijn er mensen nodig in de zorg (medici op allerlei vlakken, verpleegkundigen, ondersteunend personeel). Daarnaast zijn er mensen nodig die de hospitality op hoog niveau kunnen houden (hotel- en restaurantmanagers, koks, bediening, schoonmaak, onderhoud). Er zullen zeker nog andere sectoren zijn waarvoor min of meer hetzelfde geldt.
Kortom: de Surinaamse samenleving zal gaan veranderen en dat is met de toekomstige olie-investeringen niet tegen te houden en moeten we ook niet willen tegenhouden. Natuurlijk zal de toestroom van geld ook het welvaartsniveau in het land positief beïnvloeden. De vraag is enerzijds hoe de welvaartsverbetering zich onder de bevolking gaat verdelen en anderzijds in welke mate Suriname die welvaartsverbetering ook duurzaam kan laten zijn.
Het zou mooi zijn wanneer iedere Surinamer op enigerlei wijze kan profiteren van de welvaartsstijging. Dat de rijken en zij die op invloedrijke posities zitten, er beter van worden, geloof ik wel. Maar, die moeder die vier kinderen heeft van vier mannen en die deze kinderen ’s morgens zonder eten naar school stuurt, omdat de koelkast leeg is, hoe worden deze moeder en haar kinderen er beter van? Het sociale doel moet zijn dat minder mensen onder de armoedegrens zullen leven en dat er een streven is naar inclusie van meer mensen in de maatschappelijke vooruitgang. Ook is duurzaamheid van de welvaartsstijging van groot belang.
Je kunt het verdiende geld makkelijk consumeren. Echter, een dollar kun je maar één keer uitgeven aan consumptie en daarna is die dollar verdwenen. Ik denk dat duurzaamheid van de welvaartsstijging mede kan worden bereikt wanneer Suriname ten minste een deel van de verdiende oliedollars investeert in verbetering van het onderwijs. Dat moet al beginnen bij het kleuter- en lager onderwijs en worden doorgezet naar middelbaar- en beroepsonderwijs. Sommige scholen zien er belabberd uit, boeken, lesmaterialen en lesmethoden zijn hopeloos verouderd. Te veel jongeren verlaten het land om elders te gaan studeren, maar komen daarna in te veel gevallen niet terug.
De vorige minister van onderwijs, mevrouw Marie Levens, gaf aan, dat een groot deel van de Surinaamse bevolking een gemiddeld opleidingsniveau heeft van vierde klas lagere school. Daarmee houd je de welvaartsstijging op termijn niet in stand en zal Staatsolie zijn ingenieurs uiteindelijk ook in de toekomst uit het buitenland moeten halen.
Het bovenstaande leidt onmiddellijk naar één conclusie: er ligt een geweldig grote verantwoordelijkheid op de schouders van hen die de politieke beslissingen nemen. Alleen wanneer er sprake is van integere politiek, waarbij politici zich als dienaren van het volk opstellen, is er hoop op een mooie toekomst. Op 25 mei 2025 is het woord aan het volk.
Prof. dr. Peter Diekman RA
Hoogleraar Anton de Kom Universiteit van Suriname