President Chandrikapersad Santokhi heeft in 2020 tijdens een persconferentie over de olievondsten in Suriname veel nadruk gelegd op duurzame ontwikkeling en de noodzaak van sterke instituten. Hoewel deze woorden op het eerste gezicht veelbelovend klinken, blijven er toch enkele kritische vragen onbeantwoord. De president stelt dat de olie-inkomsten moeten bijdragen aan brede economische groei en maatschappelijke welvaart, maar hoe realistisch is deze visie zonder duidelijke stappen om institutionele zwakheden aan te pakken?
Het vertrouwen in de overheid om de oliesector effectief te beheren is broos. Suriname heeft in het verleden vaak te maken gehad met mismanagement van natuurlijke hulpbronnen, waardoor economische groei beperkt bleef.
De Wet Spaar- en Stabilisatiefonds, die in 2017 werd aangenomen om toekomstige generaties te laten profiteren van de olierijkdom, is nooit effectief van de grond gekomen. Santokhi verwijt de vorige regering het ontbreken van cruciale staatsbesluiten, maar inmiddels zijn er jaren verstreken onder zijn eigen leiding zonder tastbare vooruitgang in het operationeel maken van dit fonds. Dit roept vragen op over de politieke wil en bekwaamheid om duurzame hervormingen daadwerkelijk door te voeren.
De president waarschuwt dat Suriname niet afhankelijk mag worden van de oliesector en spreekt over economische diversificatie, maar tot op heden is er weinig concreet beleid geïntroduceerd om andere sectoren te versterken. Agrarische ontwikkeling, verbetering van onderwijs en gezondheidszorg, en investeringen in infrastructuur blijven grotendeels in retoriek gevangen.
Zonder een duidelijke strategie en concrete maatregelen om deze sectoren te stimuleren, blijft de diversificatie van de economie een loze belofte.
De roep om een brede maatschappelijke discussie over de optimale benutting van olie-inkomsten klinkt nobel, maar dit lijkt eerder een afleiding van het gebrek aan daadkracht binnen de regering zelf. Er zijn genoeg voorbeelden van landen die erin slaagden hun natuurlijke hulpbronnen effectief te beheren, zoals Noorwegen, dat Santokhi zelf aanhaalde. Maar waar blijft het daadwerkelijke beleid om van Suriname een soortgelijk succesverhaal te maken? De afhankelijkheid van externe adviezen en het gebrek aan transparantie omtrent de plannen voor de oliesector, versterken de indruk dat er weinig eigen visie of planning is.
Tot slot blijft de president wijzen op de noodzaak van sterke instituten, maar zonder concrete actie blijft dit een holle frase. De Surinaamse samenleving heeft recht op meer dan vage beloftes over toekomstige welvaart en welzijn. Het is tijd dat de regering laat zien hoe zij deze woorden gaat omzetten in daadwerkelijke resultaten, en dat begint met meer transparantie, beter bestuur en een duidelijke strategie om de economische vruchten van de oliesector ten goede te laten komen aan de hele samenleving. Naar onze bescheiden mening vullen over het algemeen praatjes geen gaatjes.