Na weer eens grote aantallen Latijns-Amerikaanse en Haïtiaanse economische vluchtelingen van een Surinaams paspoort te hebben voorzien, vonden oppositie en coalitie het weer tijd de nodige holle frasen uit te slaan over ‘een bredere bevolkingspolitiek’, een ‘gericht migratiebeleid’ en een ‘nationaal bevolkingsbeleid’. Uitspraken die zo algemeen zijn, dat niemand het er oneens mee kan zijn. En in het tijdperk van Santokhi, de oorspronkelijke algemeenheid verkondiger, die nooit de moeite neemt om uit te leggen wat termen als ‘goed bestuur’ of ‘local content’ concreet volgens hem in beleid uitgedrukt zouden moeten betekenen en maar beslist of laat beslissen aan de hand van wat hem die dag goed uitkomt, mag dit niets en niemand verbazen.
Twee zaken waren wel bijzonder opvallend: de minister ad interim van Justitie, was niet een topper van het ministerie, geen technocraat vanuit het Kabinet van de President of zelfs een van de schaars vindbare juristen van de ABOP, maar David Abiamofo van Natuurlijke Hulpbronnen, een bestuurskundige met milieu en natuur als formele affiniteit, wiens meteorische opkomst natuurlijk veel meer te maken heeft met affiniteit voor de familie Brunswijk. En hoewel ook een stilstaande klok twee keer per dag gelijk kan hebben, had de amateurjurist, ook in vervanging, voor het hoogste college van staat, niet meer dan een verzameling aan vragen, waarop hij en zijn regering, op dat exact moment, juist antwoorden en richting hadden moeten presenteren. Rechtstreeks citaat uit de parlementaire verhandeling van het moment suprême:
‘Hoe stuur je actief groei, samenstelling, maar ook de spreiding van de bevolking aan? Dat moet een nationale zaak zijn.’
Zelfs in die twee volzinnen schuilt een onmiskenbare denkfout. Het migratiebeleid moet per definitie internationaal zijn. Het gaat namelijk om de volksverhuizing van grote groepen personen van regio A naar land B. Naar aard.
Om de oppositie en de coalitie een spiekbriefje te geven. De standaard van het bevolkingsbeleid zou moeten passen in de gekozen richting van het Meerjaren Ontwikkelingsplan, meest recent 2022-2026. Op bladzijde VIII en IX van dat document, zou (zelfs) een minister ad interim terug moeten kunnen vinden, dat 500 sociale woningen, de agrarische en dienstensector en toerisme de drie belangrijkste ontwikkelingsgebieden zouden zijn.
Concreet betekent dit, dat de influx van honderden Guyanezen, bijvoorbeeld, nergens past in het nationaal beleid en dus voor rechtstreekse afkeuring in aanmerking zou moeten komen. Guyana loopt historisch achter in alle drie van deze groei doelen en gelukszoekers uit het buurland zouden dat elders moeten beproeven.
Cuba en Haïti hebben echter agrarische sectoren, die kleinschalig en noodgedwongen tuinbouw en arbeidsintensief zijn de afgelopen dertig jaar. Met een klein beetje selectie op ervaring, kan midden- en instap-kader uit die groep bijdragen aan het ‘nationaal beleid’ waarnaar gezocht wordt. Beiden hebben echter geen enkele bijdrage op het gebied van toerisme.
Venezuela en Brazilië, anderzijds, hebben wel toerisme sectoren opgebouwd, evenals Barbados, Jamaica en Trinidad. Van de laatste drie zijn de instroomcijfers dalende ten opzichte van vijf jaar geleden. Ad interim kan desondanks de opdracht gegeven worden om met de ambassades en consulaten, na te gaan, waarom wij als bestemming afnemen en wat wij moeten doen om daar verandering in te brengen.
Appartementsbouw is een stedelijke aangelegenheid. Ook hiervoor, kan gekeken worden naar herkomstlanden met wereldsteden, zoals Brazilië, Taiwan, Maleisië en China. Vanuit Pakistan en India kan bovendien mid-niveau ingenieurs en IT-kennis geworven worden, voor wat betreft migratie.
Moeilijk zou het niet hoeven te zijn, als coalitiepartijen en oppositiepartijen, de denkstap van algemeen, concreet zouden maken en het vertrekpunt van een document als het Meerjaren Ontwikkelingsplan of het regeerakkoord zouden nemen. Maar dan moet men wel lang genoeg en actief genoeg zijn, uit de colonne van volgauto’s willen stappen en het inhoudelijke werk doen, waarvoor alle privileges bedoeld zijn. En niet klakkeloos de rubberen stempel drukken op papier, om het piramidespel van steekpenningen aan de hoogste bieder, in stand te laten op winstgevende afdelingen van disfunctionerende ministeries.