De Stichting 8 december 1982, is van mening dat het hoger beroep in het Decembermoordenstrafproces, de laatste kans biedt aan de hoofdverdachte en de zijnen voor het afleggen van verantwoording. De hoofdverdachte werd tot tweemaal toe door de Krijgsraad, in eerste aanleg en in de verzetszaak, tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld voor de moord op de vijftien martelaren van de democratie.
Bouterse heeft er alles aan gedaan te ontkomen aan kritische bevraging door de auditeur-militair. Hij schitterde door afwezigheid in eerste aanleg en deed een beroep op zijn zwijgrecht in de verzetszaak. Medeverdachte Rozendaal heeft verklaard, dat aan hem 10.000 US-dollar is gegeven om een valse getuigenverklaring ten gunste van Bouterse af te leggen.
Hij kwam later terug op die valse getuigenverklaring, omdat hij vond dat de waarheid alsnog verteld moet worden.
Meerdere getuigen à decharge die door Kanhai waren opgeroepen, legden ongeloofwaardige verklaringen af of claimden ‘niets meer te weten’. Dat de rechters bij hun vonnis zich hebben laten leiden door feiten en omstandigheden en zich niet op het verkeerde been hebben laten zetten door politieke desinformatie en bestuurlijke intimidatie (zelfamnestiewet, artikel 148 GW), zou een prikkel voor de hoofdverdachte kunnen zijn het in hoger beroep anders te doen. Echter, de ‘openingszet’ in hoger beroep van de hoofdverdachte en zijn advocaat suggereert herhalen van zetten; namelijk er zou geen sprake geweest zijn van voorbedachte rade en in december 1982 zou sprake zijn geweest van een dreigende ‘invasie’.
‘Op de vlucht neergeschoten’
In december 1982 was Bouterse de operationele leider van de planning en uitvoering van de gewelddadige, illegale aanval tegen de civil society, met als doel vestiging van een totalitaire staat. In de regeringsverklaring van 1 mei 1983 waren de algemene verkiezingen geschrapt. Toch ontkent de hoofdverdachte voor de decembermoorden strafrechtelijk verantwoordelijk te zijn.
Wat hem betreft, zou geen sprake zijn geweest van voorbedachten rade, terwijl hij in het proces-verbaal betreffende zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaarde: “Ik wil u verklaren dat er in feite drie diensten opereerden, namelijk de inlichtingendienst, een contra-inlichtingendienst en een burgerinlichtingendienst. Ik geef u te kennen dat het draaiboek zoals het militair past, zorgvuldig is voorbereid. Wij zijn niet over één nacht ijs gegaan.” Op 9 december 1982 schoof hij in een televisietoespraak tot de bevolking, de verantwoordelijkheid in de schoenen van dienstdoende militairen, wiens namen hij in al die bijna veertig jaren niet heeft kunnen noemen. Die spookmilitairen zouden de slachtoffers ‘op de vlucht hebben neergeschoten’. In een brief van de Surinaamse regering in 1984 aan de speciale rapporteur van de VN, werd deze leugen van de 20ste eeuw herbevestigd.
Gedurende de hele periode tot het eind van de militaire dictatuur in 1987 is het ‘op de vlucht neergeschoten’ de officiële lezing geweest. Dat decennia later president Bouterse verklaarde dat hij, terwijl hij het ‘op de vlucht neergeschoten’ uitsprak, wist dat het ‘lulkoek’ was, verandert niets aan het feit dat hij dat als machthebber als officiële lezing had uitgesproken. Een lezing die niet op zichzelf stond maar gepaard ging met het middels losse flodders schieten simuleren van een aanval van buiten, valse alibi’s, inclusief vervalsing van de sterftedatum van de slachtoffers.
Wat ‘was gebeurd’ stond voordat het gebeurde, al vast. Daarom was er geen onderzoek nodig en was straffeloosheid vanzelfsprekend. Met zijn bekentenis dat hij het volk willens en wetens had voorgelogen, erkende Bouterse dat er in december 1982 sprake was van de organisatie van een samenzwering om het Surinaamse volk te bedriegen.
‘Terroristische methoden’
In de rechtszaal werd op video getoond dat Bouterse op 8 december 1982, persoonlijk deelnam aan een ander macaber theater van bedrog. André Kamperveen en Jozef Slagveer moesten, aangezet door folter, valse zelfbeschuldigingen op radio en televisie voorlezen. Zogenaamd zouden de slachtoffers een staatsgreep hebben willen plegen. Zij zouden een bruggenhoofd vormen voor een invasie. Eerst werd gezegd vanuit Nederland, veel later werd het de CIA. In zijn getuigenis voor de Krijgsraad heeft het toenmalige hoofd van de Militaire Inlichtingendienst Sedney verklaard, dat in december 1982 er geen enkele aanwijzing was voor een dreigende staatsgreep of invasie. De onderzoekscommissie van de OAS en de VN-rapporteur voor de mensenrechten, mr. S. Amos Wako, concludeerden ook dat er geen enkele feitelijke onderbouwing was voor de beschuldigingen van de militaire machthebbers. De OAS-onderzoekscommissie voegde daaraan toe dat zelfs als de slachtoffers voornemens waren een staatsgreep te plegen, niets het toepassen van ‘terroristische methoden’ rechtvaardigde. Het duiden van de decembermisdrijven als terrorisme was accuraat, omdat een belangrijk oogmerk van die misdrijven was angst zaaien onder de bevolking.
Vertrouwen
De Stichting 8 december 1982 heeft nog steeds vertrouwen in de onafhankelijke rechtspraak. De afronding van het hoger beroep in het Decembermoordenstrafpro-ces, kan na de lange nacht van straffeloosheid eindelijk weer het licht van recht en waarheid in ons land doen schijnen.
Stichting 8 december,
Sunil Oemrawsingh, voorzitter