Onder leiding van de toenmalige regering, werd er op 18 mei 2020, een schatkistpromesse ondertekend voor een bedrag van SRD 648.800.000. De algemene doelstelling van deze overeenkomst is opgenomen in de context van artikel 21 van de Bankwet van 10 oktober 1956. Keerpunt is op onderzoek uitgegaan op de website van het Bureau voor de Staatsschuld en is tot de conclusie geraakt, dat dit bedrag voor de tweede keer en wel een week voor de verkiezingen van 25 mei 2020, werd getrokken door de regering Bouterse. De toenmalige regering had eerder hetzelfde bedrag geleend en wel in september 2019 bij de Centrale Bank van Suriname (CBvS). Dit verklaarde Maikel Soekhnandan, directeur bankbedrijf van de CBvS, vorig jaar in een vraaggesprek met Radio ABC. Volgens Soekhnandan, heeft de regering toen conform artikel 21 van de Bankwet, 648 miljoen SRD geleend bij de moederbank. De regering had in maart 2019, kort nadat de nieuwe governor, Robert van Trikt, was benoemd, 670 miljoen geleend bij de Bank, conform de Bankwet. Soekhnandan zei, dat dit bedrag binnen zes maanden terug werd betaald aan de Bank. Wat het bedrag van 648 miljoen betreft, zei de directeur dat het hier ging om een nieuwe lening, waarbij de regering weer zes maanden de tijd kreeg om die terug te betalen. De voorschotten werden verschaft op basis van de begroting over dat jaar. Aangezien de begroting van 2019 verschilt met die van 2018, kan de regering ook minder opnemen bij de moederbank. Er zouden bij de eerste lening van 670 miljoen, felle discussies zijn ontstaan, omdat de gewezen financiënminister Gillmore Hoefdraad, een overeenkomst uit 2016 om monetaire financiering tegen te gaan, eenzijdig zou hebben ingetrokken. Verschillende financiële deskundigen beweerden toentertijd, dat de regering bezig was monetair te financieren en dat daardoor het land in grote problemen zou raken. Keerpunt vraagt zich af, waar de huidige governor Maurice Roemer was in dit geheel en waarom hij toestond, dat artikel 21 van de Bankwet wederom werd misbruikt voor de dieftige praktijken van de regering Bouterse. Of moeten wij wederom met een beschuldigende vinger wijzen naar het Bureau voor de Staatsschuld?
We kunnen ons ook héél goed herinneren, dat het Bureau voor de Staatsschuld in maart 2019 met klem had ontkend, dat het zou hebben gemanipuleerd met de registratie van de recente voorschotten (in totaal 670 miljoen SRD) die aan de regering beschikbaar werden gesteld door de CBvS. Vervolgens had de ex-governor van de CBvS, Glenn Gersie, ook ontkend dat hij tijdens zijn zittingsperiode, SRD 670,1 miljoen als voorschot ter beschikking zou hebben gesteld aan de staat. Naar aanleiding hiervan, is Keerpunt de weekbalansen van de Centrale Bank nagegaan en kwam tot de slotconclusie, dat de gewraakte voorschotten niet in januari zijn verleend van dat voormelde jaar. Na het bestuderen van de weekbalansen, die wél gepubliceerd zijn, is het voor ons duidelijk geworden dat de voorschotten na 1 maart verleend zijn. Het wordt hoog tijd dat de Centrale Bank de jaarverslagen van 2016 publiceert, want alleen zo zal er verheldering in deze zaak optreden. Het is tot nu toe niet duidelijk, wat er in de periode van 1 tot 15 februari 2019, heeft plaatsgevonden en of de Centrale Bank het voorschot dat vermeld is, heeft verstrekt. In de weekbalansen van januari, die van 8 februari en die van 1 maart 2019, zijn geen voorschotten aan de staat volgens artikel 21 van de Bankwet vermeld. De weekbalans die ex-governor Robert van Trikt toen beschikbaar stelde, gaf een goed en duidelijk overzicht van de stand van zaken per 1 maart en die van 8 maart aan. Op 1 maart was er geen sprake van voorschotten op basis van artikel 21 van de Bankwet en ineens op 8 maart wél. Gersie heeft ook uitdrukkelijk verwezen naar de informatie die vermeld is op de website van het Bureau voor de Staatsschuld en gesteld, dat die volstrekt onjuist is. Op 8 februari werd de laatste weekstaat gepubliceerd onder verantwoordelijkheid van Gersie. Toen stond de post van voorschotten aan de staat, nog blanco. Het Bureau voor de Staatsschuld heeft gepubliceerd dat de voorschotten aan de staat op 31 januari dat jaar zijn verstrekt. Als de directeur van het Bureau voor de Staatsschuld, Adeliene Wijnerman, zegt dat Hoefdraad op 31 januari Gersie heeft aangeschreven en dat op die datum een blanco biljet ter invulling en registratie aan de rekenkamer is toegestuurd, dan denkt zij misschien dat de Centrale Bank een ATM is: de minister van Financiën stuurt een brief en er komen honderden miljoenen uitrollen. Zij kent de procedures als geen ander en weet heel goed, dat niks als staatsschuld kan worden aangemerkt, als niet eerst registratie bij de Rekenkamer heeft plaatsgevonden.