In 2010-2015 toen Harish Monorath nog parlementariër was, heeft hij zijn collega’s opgeroepen om 10 procent van hun salaris in de staatskas te storten. Zowel de oppositie als de coalitie vond het een grote grap, een belachelijk voorstel. De regering die pas aantrad, beschikte dankzij het beleid van de regering Venetiaan, over een grote monetaire reserve. Toen was er niets mis met de economie. Men had grote plannen om Suriname tot een tweede Dubai te maken. Monorath en zijn voorstel was men al gauw vergeten. Men was druk bezig met het uitgeven van geld aan de Naschoolse Opvang, het financieren van de gezondheidszorg voor kinderen van 0-16 en 60-plussers etc. Uit de staatskas werd steeds geput, terwijl de nodige investeringen die voor kapitaalaccumulatie moesten zorgen, uitbleven. De zeer aantrekkelijke prijzen van goud en aardolie strooiden als het ware zand in de ogen van de regering: met zulke geweldig inkomstenbronnen kan er immers niets mis gaan. Op de ontwikkelingen die aangaven dat deze prijzen zouden dalen, werd geen acht geslagen. Toen de prijzen van olie en goud op de wereldmarkt kelderden, werd Suriname zwaar getroffen. De inkomsten daalden drastisch, maar de regering bleef optimistisch en negeerde de problemen. Aan het volk werd verteld dat het nog steeds goed ging. Bezuinigingen bleven uit evenals investeringen in de productiesector. De eens zo volle staatskas was nu leeg waardoor de middelen ontbraken om de economie weer te stabiliseren. Het voorstel van Manorath, dat het parlement als een grote grap bestempeld had, was misschien nog niet zo gek geweest. Regeren is vooruitzien, maar daar had men niet aan gedacht.