Aan de goudkust
Als de vakantiebestemming Suriname één goed bewaard geheim kent, dan is het wel de vrijplaats van de Aluku op de linkeroever van de Lawa, achter de Tapanahonyrivier, die nog altijd de geest ademt van de vrijheidsstrijder Boni. Ver van de politieke slangenkuil Paramaribo en toch gemakkelijk bereikbaar.
Je hoeft jezelf maar een keer vroeg in de ochtend op Zorg en Hoop, mét je bagage, te laten wegen en je kunt het totaal aantal kilo’s meteen in SRD’s afrekenen aan het loket, om een uurtje later in een tweemotorig vliegtuig met hoogstens een vijftiental andere passagiers koers te zetten naar Benzdorp. En anderhalf uur later sta je op een hobbelig grasveld, zoek je zelf in de grote hoop je bagage uit het ruim en kun je gaan en staan waar je wilt. Zonder wat voor formaliteiten dan ook.
Ik kijk om me heen en herinner me de naam van de stationschef, die ik bij de boeking gekregen had. En diens telefoonnummer, waar ik in Paramaribo niets aan had. Zodra ik hier de naam laat vallen, wordt direct gereageerd en komt een proces op gang, waarin – telkens opnieuw – het één een logisch vervolg lijkt van het ander.
Een slanke man van middelbare leeftijd, met een hagelwit overhemd, die vanuit zijn winkelcafé het hele terrein overziet en iedereen schijnt te kennen. Frans en Nederlands zijn aan hem niet besteed, dus leg ik met handen en voeten uit dat ik zowel vervoer nodig heb als een slaapplaats. Is goed is goed, begrijp ik, ga maar rustig zitten.
Het terras bij de winkel is al een gezellige bedoening, zo vroeg op de dag. Er wordt stevig gedronken en gerookt en voor wie niet kletsen wil staat een film te draaien op de beeldbuis boven de zijdeur, met de nodige vecht- en vrijscènes. Ik houd me gedeisd en wacht af. Tot ik word voorgesteld aan een andere, ook wat oudere, maar meer gezette man met een aktetas, die goed Frans spreekt en al gauw bereid blijkt me een handje te helpen. Maar ik moet nog éven geduld hebben.
Een half uur later neemt de man me – als lid van zijn gezelschap – mee in een korjaal, stroomopwaarts, naar wat zijn huis blijkt te zijn. Alleenstaand aan de rivier, met een beneden- en een bovenlaag, terras en aanlegplaats. Alles in ruim formaat. Zo ook de omringende lap grond, met enkele bijgebouwen en lichtgrijze koeien. Ik ben op het vliegveld al begonnen over de kosten van mijn verblijf, waar dan ook, maar dat achtte hij ‘van latere zorg’ en nu begrijp ik waarom.
Over mijn natje en droogje hoef ik me geen zorgen te maken. In de keuken staat, toegedekt, een aantal pannen en iedereen mag van de huishoudster op elk gewenst tijdstip toetasten. Er is geen stromend water, maar drinkwater uit plastic flessen te over en de rest komt uit de rivier. Midden in de zaal op de begane grond hangt een hangmat en daar in de buurt staat ook een tafeltje met een paar keukenstoelen, voor de liefhebber.
Maar voorlopig kom ik niet verder dan het terras, want ik heb gezegd dat ik graag het stadje wilde zien en dat komt nu het beste uit, krijg ik opeens van mijn gastheer te verstaan. Zijn lijfwacht is net komen aanrijden, met een quad. Stap maar achterop!
Na een paar kilometer stoppen we bij het kampement van een paar porknokkers, met hun laarzen in de modder. Maar ik krijg niet de kans een gesprek aan te knopen, want mijn begeleider wil dóór.
Een achtbaan wordt het, die het duurste pretpark van de wereld doet verbleken. De bestuurder, met zijn wapentuig om zijn nek en dwars voor de borst, heeft tenminste houvast aan zijn stuur, maar ik kan elk moment – inderdaad, ondersteboven – worden gelanceerd. Pas wanneer we stilstaan voor een open winkel in een lege straat, haal ik opnieuw adem.
Het spijt me niet dat hij me vervolgens aan mijn lot overlaat. “Je moet blijven tot in de avond, hoor!”, drukt hij me op het hart. Dan gaan ze hier pas echt los.
Er eerst een serene rust in het stadje. Zelfs voetgangers zijn zeldzaam op dit tijdstip van de dag. Een van hen, een oud-militair, knoopt een praatje met me aan. Hij steekt niet onder stoelen of banken dat hij zowel bij de coup als in de Binnenlandse Oorlog vooraan heeft gestaan. Maar nu is hij slechts een betrokken burger, die – net als ik – nieuwsgierig was naar het leven in deze uithoek. Terloops laat hij me de overdekte plek naast een klein huis zien, waar hij van de eigenaar zijn hangmat mocht spannen.
Brazilianen geven hier tegenwoordig de toon aan. Chinezen zorgen voor de bevoorrading inzake dagelijkse benodigdheden, zij voor de rest. De werkplaats bijvoorbeeld, waar ze binnen een week van je quad ‘weer de oude’ kunnen maken, de kerken, bars en winkels voor vrouwenmode, de juwelier waar je van je eigen goud van alles – uit een van de dikke catalogi op de toonbank – kunt laten maken en natuurlijk – last but not least – de talloze garimpeiros, die tot in de wijde omgeving, al dan niet met de garantie van een formele concessiehouder, aan het werk zijn.
Maar geen gemeentehuis voor ‘openbare werken’, geen wegwijzers en soortgelijke zaken van algemeen belang, geen elektriciteitscentrale, geen watertoren, geen gezondheidscentrum en andere symbolen van een staat met een kop erop. We drinken er maar een biertje op: twee halve liters voor 0,2 gram. Ik mag ook in euro’s betalen.
Omdat ik het huis aan de rivier prefereer boven een danslokaal, zonder of met een dame op schoot, laat ik me terugbrengen door een rasta, die zijn quad ook als taxi gebruikt. Eindelijk kom ik aan eten toe en de hangmat beneden is nog vrij.
Wanneer mijn gastheer ook weer thuis is, laat hij foto’s zien van het moderne goudbedrijf dat hij samen met een neef uit de Aluku grond heeft gestampt, een kwartiertje rijden hiervandaan. Twintig man personeel, in ploegendienst. Ja, Dodson is ook een keertje komen kijken, maar die was héél snel weer weg.
Het dagelijks leven speelt zich voor een groot deel af in de ruimte tussen de ingang van het huis en de aanlegplaats, waar continu stoelen en banken klaar staan. Hier voert le patron overleg met medewerkers en ontvangt hij bezoekers, ziet hij toe op het lossen van goederen voor eigen gebruik en distributie in de buurt, zoals deze avond een flinke partij bevroren kip. Hier ook flikflooit hij met zijn Spaanstalige minnares en is hij niet te beroerd om af en toe een preek af te steken over de perversiteit van Babylon en andere levensbeschouwelijke onderwerpen.
De nacht is verrukkelijk. In een ruime logeerkamer, uitziend op de glanzende rivier, en een fraai houten familiebed met geborduurde lakens. De ramen, achter de gordijnen, staan wijd open. Zonder al het lawaai, de rotzooi in de lucht en het vliegend ongedierte van de Anniestraat thuis!
Wanneer ik met het ochtendlicht te water ga, is kwik inmiddels gereduceerd tot een inactief bezinksel op de bodem van mijn hersenpan.