Enkele dagen geleden is in de media een bericht verschenen dat afkomstig zou zijn van de heer Paulus Pinas, onderdirecteur van het ministerie van Justitie en Politie, afdeling Delinquentenzorg, die verklaard zou hebben dat 1150 gevangenen die zijn opgesloten in de verschillende strafinrichtingen, uitgesloten zijn van het kiesrecht.
Deze personen zouden, volgens de onderdirecteur, zich niet kandidaat mogen stellen en mogen ook niet naar de stembus gaan. Dit bericht behoeft correctie, omdat de door de heer Pinas gedane uitspraken in ieder geval gedeeltelijk onjuist zijn. Dit geldt primair voor het passief kiesrecht.
Artikel 59 van onze Grondwet (GW), sluit personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, niet uit van het zich verkiesbaar stellen, dus van het passief kiesrecht. Personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, zijn krachtens het bepaalde in artikel 58 sub B GW wel uitgesloten van het actief kiesrecht, dat wil zeggen dat zij niet mogen stemmen.
Maar ook ten aanzien van deze categorie, kunnen vraagtekens worden opgeworpen. Betekent rechtens van hun vrijheid beroofd zijn dat er een rechterlijke uitspraak moet zijn, waarbij een vrijheidsstraf is opgelegd? Of betekent het ook dat iemand die in voorlopige hechtenis is genomen, hieronder valt?
Persoonlijk ben ik geneigd te kiezen voor de eerste opvatting, namelijk dat er een rechterlijke uitspraak moet zijn en misschien zelfs een onherroepelijke rechterlijke uitspraak, dat wil dus zeggen dat er geen rechtsmiddel meer moet openstaan tegen deze uitspraak. Het valt namelijk niet in te zien, waarom de wetgever iemand die slechts als verdachte is aan te merken en die dus na het onderzoek in vrijheid gesteld zou kunnen worden, het stemrecht zou moeten worden ontnomen. Aangezien de memorie van toelichting op onze Grondwet ontbreekt, tasten wij in het duister over de bedoeling van de (grond)wetgever.
In ieder geval staat het vast dat gedetineerden het passief kiesrecht hebben, dit op grond van artikel 59 GW, waarbij gesteld kan worden dat er tenminste twee gevallen zich in ons land hebben voorgedaan. Één daarvan betrof een parlementariër in het district Nickerie. De desbetreffende parlementariër is inmiddels overleden, maar als mijn informatie juist is, is de tweede persoon die in detentie was gekozen, nog in leven.
Suriname geldt als een politieke democratie die zich kenmerkt door participatie en representatie van het gehele Surinaamse volk, welke tot uitdrukking komen door de deelname van het volk aan het vaststellen van een democratisch politiek stelsel (art. 52 GW).
Als uitvloeisel hiervan kan gezegd worden dat het stemrecht één van de grondrechten van de Surinaamse burger is. Dit fundamenteel recht is ook neergelegd in verscheidene internationale verdragen die door Suriname zijn geratificeerd. Het gestelde in artikel 58 sub B GW, waarbij een gedetineerde, die van zijn vrijheid is beroofd, het stemrecht is ontzegd, lijkt in strijd te zijn met de bedoelde verdragen. Ik verwijs voor een uitgebreidere behandeling van deze materie naar een recent artikel van Mr. E.P. Rudge, gepubliceerd in SJB 2014 nummer 3 getiteld: ‘Is achter slot en grendel in Suriname tevens een grendel op het kiesrecht? Artikel 58 Grondwet in het licht van het nationaal en internationaal recht’.
Ik deel de mening van Rudge, dat het uitsluiten van gedetineerden een schending van een fundamenteel recht is en dat het toe te juichen zou zijn indien een gedetineerde een zaak zou voorleggen aan de Surinaamse rechter waarbij hij vordert in de gelegenheid te worden gesteld om zijn stemrecht uit te oefenen in mei 2015!
Ingezonden
door Carlo Jadnanansing