-Ingezonden-
Recentelijk heeft Staatsolie, zonder parlementaire goedkeuring, een Final Investment Decision (FID) overeenkomst gesloten met het Franse TotalEnergies. De FID markeert het officiële groene licht voor een grootschalig project in de olie- en gasindustrie. Hoewel dit op het eerste gezicht veelbelovend lijkt voor de economische ontwikkeling van Suriname, roept het tegelijkertijd ernstige vragen op over transparantie, mogelijke corruptie en de daadwerkelijke voordelen voor het land. Een Final Investment Decision is het cruciale moment in een olie- of gasproject waarop de betrokken partijen beslissen om hun plannen om te zetten in daadwerkelijke investeringen. In het geval van de deal tussen Staatsolie en TotalEnergies, betekent dit dat het Franse energiebedrijf het groene licht heeft om grootschalige boringen te starten voor de winning van olie en gas voor de kust van Suriname.
De schaduwzijde van de deal: werkgelegenheid en expertise
Santokhi heeft bij lancering van deze FID zonder degelijke onderbouwing beloofd dat er 2 duizend banen gecreëerd zullen worden. Wat hij echter nalaat te vermelden, is dat het grootste deel van deze banen waarschijnlijk naar buitenlandse werknemers zal gaan. De reden hiervoor is simpel: Suriname heeft onvoldoende gekwalificeerde arbeidskrachten om het gespecialiseerde werk in de olie- en gasindustrie uit te voeren. Het merendeel van de offshore banen, vooral de hoogtechnologische functies, zullen waarschijnlijk door buitenlandse experts worden ingevuld, waardoor slechts een fractie van de beloofde banen naar de lokale bevolking zal gaan.
Offshore verwerking vereist vaak gespecialiseerde kennis en technologie die niet lokaal beschikbaar is, waardoor buitenlandse experts ingehuurd worden. Hierdoor zullen de meeste banen voor Surinamers zich richten op tijdelijke ondersteuning tijdens de bouwfase, zoals logistiek en dienstverlening. De langdurige operationele banen zijn vaak beperkt en sterk geautomatiseerd, wat het totale effect op de lokale werkgelegenheid verder verkleint.
Daarnaast is het opvallend dat TotalEnergies heeft besloten om het gas op zee te verwerken en niet naar het vasteland te brengen. Hierdoor blijft een ander project, de bouw van een diepzeehaven ter waarde van 5,3 miljard dollar, voorlopig in de ijskast. Dit project had juist op langere termijn echte werkgelegenheid en duurzame economische groei kunnen brengen, vooral voor lokale bedrijven en arbeiders. In plaats daarvan kiest TotalEnergies voor de kortste weg naar winstmaximalisatie, terwijl Suriname de kans misloopt op duurzame infrastructuurontwikkeling.
In ontwikkelingslanden zoals Suriname zou een project van deze omvang, mits goed onderhandeld, tienduizenden directe en indirecte banen moeten creëren. Echter, gezien het feit dat slechts Jagesar en Santokhi betrokken waren bij de onderhandelingen als hoogste Surinaamse vertegenwoordigers, blijft het onduidelijk of hierbij de langetermijnbelangen van de gehele Surinaamse gemeenschap adequaat zijn behartigd. De afwezigheid van bredere betrokkenheid roept vragen op over de duurzaamheid en inclusiviteit van de gemaakte afspraken.
Olie en gas: een zegen of een vloek?
Het gebrek aan transparantie rond de onderhandelingen roept vragen op over de integriteit van het proces. Het feit dat het parlement niet bij de deal betrokken is geweest, versterkt het vermoeden dat hier achter gesloten deuren deals zijn gesloten die slechts een kleine elite ten goede zullen komen. In andere delen van de wereld, vooral in arme Afrikaanse landen, staat TotalEnergies bekend om het betalen van steekpenningen aan regeringsleiders om goedkoop olie en gas te kunnen winnen. Het is dan ook niet vergezocht om te veronderstellen dat vergelijkbare praktijken in Suriname plaatsvinden. De geheimzinnigheid van Jagesar doet vermoeden dat er schimmige afspraken zijn gemaakt die de belangen van de bevolking ondermijnen.
Olie- en gasvondsten worden vaak gevierd als een economische zegen voor arme landen, maar de realiteit leert anders. In veel gevallen blijkt de zogenaamde “olie- en gaszegen” eerder een vloek te zijn. De afhankelijkheid van fossiele brandstoffen kan leiden tot politieke instabiliteit, corruptie en milieuschade, zonder dat de beloofde welvaart voor de bevolking werkelijkheid wordt. Gezien het lichte geopolitieke gewicht van president Santokhi en directeur Jagesar, die beiden weinig kennis en ervaring hebben in het onderhandelen over dergelijke complexe deals, lijkt Suriname nu een prooi te worden voor de belangen van multinationals als TotalEnergies.
Bovendien is het belangrijk te beseffen dat TotalEnergies, zoals elk bedrijf, eerst haar investering wil terugverdienen. Dit betekent dat Suriname mogelijk nog jaren zal moeten wachten voordat het zelf kan profiteren van de volledige inkomsten in deze deal. Ondertussen blijft de olieprijs op de wereldmarkt volatiel en onvoorspelbaar. In een tijdperk waarin duurzame energie steeds belangrijker wordt, is het ook twijfelachtig of de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen Suriname in de toekomst vooruit zal helpen. Sterker nog, landen die blijven inzetten op olie- en gaswinning lopen het risico achterop te raken in de wereldwijde transitie naar duurzame energiebronnen.
Conclusie: Een deal ten koste van Suriname?
Hoewel de FID-overeenkomst met TotalEnergies in eerste instantie lijkt te getuigen van economische vooruitgang voor Suriname, wijzen de feiten op een heel ander verhaal. De belofte van duurzame werkgelegenheid is misleidend, de geheimhouding rond de deal is zorgwekkend, en de langdurige afhankelijkheid van fossiele brandstoffen kan uiteindelijk een vloek blijken te zijn voor het land. Suriname verdient transparantie, betere onderhandelaars en een toekomst die verder reikt dan de kortetermijnwinsten van olie en gas.
Peter M. Wolff