Betekenis begrip ‘land van die andere nationaliteit’
Op 26 juni 2015 werd door de Hoge Raad (HR) der Nederlanden een einduitspraak gedaan betreffende de vraag of de Nederlandse nationaliteit verloren ging door het verkrijgen van een andere nationaliteit. Mr. M.J. Peeters, advocaat te Amsterdam (Nederland) heeft in het binnenkort te verschijnen nummer van het Surinaams Juristenblad (SJB 2015 nummer 2) een interessant commentaar geschreven n.a.v. dit arrest. In het onderstaande artikel is behalve van het arrest ook gebruik gemaakt van de gegevens vervat in deze annotatie.
In de zaak waarover de HR een uitspraak gedaan heeft, zijn de navolgende feiten belangrijk:
De hoofdpersoon is een man, hierna te noemen X, die in 1952 in Suriname werd geboren. Op dat moment maakte ons land nog deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden en verkreeg X bij geboorte dus de Nederlandse nationaliteit. Op 25 november 1975 werd Suriname een onafhankelijke republiek. Op diezelfde datum is de Toescheidingsovereenkomst (TOS) inzake nationaliteiten in werking getreden tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname. X was in 1975 meerderjarig en woonde in Nederland, waardoor hij ingevolge de TOS zijn Nederlandse nationaliteit behield. Op 15 maart 1983 opteerde X in Suriname op grond van de TOS voor de Surinaamse nationaliteit. Hiermee verkreeg hij de Surinaamse nationaliteit en verloor ingevolge de TOS de Nederlandse nationaliteit.
Bij Koninklijk Besluit (KB) van 1987 herkreeg X door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit. Dit leidde op grond van de Surinaamse Nationaliteitswet tot verlies van de Surinaamse nationaliteit. Vervolgens heeft X in 2007 vrijwillig de Surinaamse nationaliteit aangevraagd. Bij resolutie van 2011 is aan hem de Surinaamse nationaliteit verleend. X verbleef vanaf zijn geboorte tot eind juni 2011 afwisselend in Nederland en in Suriname. Sinds 21 juli 2011 verblijft hij onafgebroken in Nederland. Ingevolge de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) verzocht X vervolgens zijn Nederlanderschap vast te stellen. Op 1 mei 2014 heeft de Rechtbank Den Haag vastgesteld dat de bij KB van 1987 herkregen Nederlandse nationaliteit niet is verloren gegaan als gevolg van de vrijwillige verkrijging van de Surinaamse nationaliteit in 2011.
De kern van de procedure bij de Rechtbank ging over de interpretatie van de desbetreffende artikelen van de RWN op grond waarvan het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren gaat door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit in casu de Surinaamse nationaliteit. Uit de RWN blijkt, dat deze verliesgrond niet van toepassing is op de verkrijger die in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft en voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaar in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad of die gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit bezit. Bij de toepassing van de uitzonderingsregel van de RWN bestond verschil van mening over de vraag hoe de woorden ‘land van die andere nationaliteit’ uitgelegd moesten worden. Dit omdat ten tijde van de geboorte van X Suriname niet onafhankelijk was, maar deel uitmaakte van het Koninkrijk der Nederlanden. De Nederlandse Staat was van mening dat de woorden ‘land van die andere nationaliteit’ alleen maar betrekking hebben op soevereine staten. De Rechtbank gaf de Staat hierin ongelijk, waarop deze in cassatie ging bij de HR.
De HR is van mening dat de RWN drie uitzonderingen op de hoofdregel over het verloren gaan van het Nederlanderschap door het vrijwillig verkrijgen van een ander nationaliteit kent. Deze uitzonderingen zijn gestoeld op het Verdrag van Straatsburg, waartoe Nederland is toegetreden vanaf 10 juni 1985. In dit verdrag is de gedachte vervat om de integratie van immigranten in het land van hun verblijf te bevorderen, zonder dat zij daardoor hun oorspronkelijke nationaliteit kwijt raken.
Nederland heeft een artikel in het RWN ingevoerd op basis van het genoemde verdrag. Voor de toepassing van de uitzonderingsregel is vereist dat de betrokken Nederlander een voldoende band heeft, of heeft gehad met het land van die andere nationaliteit op één van de in de RWN genoemde gronden.
De Hoge Raad overwoog dat met de woorden ‘land van de andere nationaliteit’ bedoeld wordt het land zoals bestaand ten tijde van de naturalisatie en dus niet ten tijde van de geboorte van de betrokkene (X).
De conclusie van de HR is dat de bescherming tegen het verlies van de Nederlanderschap ook toekomt aan een meerderjarige Nederlander, die vrijwillig de nationaliteit van een nieuwe soevereine staat verkrijgt indien hij:
- op het grondgebied van die staat is geboren, voordat deze een zelfstandige en soevereine staat werd en ten tijde van zijn naturalisatie zijn hoofdverblijf in die nieuwe soevereine staat had, of
- als minderjarige gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren zijn hoofdverblijf heeft gehad op het grondgebied van die staat voordat het een soevereine staat werd.
In het concrete geval voldeed X aan beide voorwaarden en heeft dus zijn Nederlanderschap niet verloren toen hij in 2011 tot Surinamer werd genaturaliseerd.
Voor wat betreft het Surinaamse nationaliteitsrecht moet worden opgemerkt dat het uitgangspunt is dat dubbele nationaliteit moet worden voorkomen. De Wet tot regeling van het Surinamerschap en ingezetenschap, stelt dat een verzoek tot naturalisatie wordt afgewezen als een verzoeker die de vreemde nationaliteit bezit niet alles gedaan heeft om die nationaliteit te verliezen, dan wel niet bereid is deze te verliezen na de totstandkoming van de naturalisatie, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd. De vraag rijst wat onder het laatste moet worden verstaan. Mr. Peeters is van mening dat nu de HR gesteld heeft dat het Nederlanderschap niet verloren is gegaan in de hiervoor besproken casus van X, redelijkerwijs niet van de aanvrager van de Surinaamse nationaliteit kan worden verlangd dat afstand wordt gedaan van de Nederlandse nationaliteit, aangezien zulks van rechtswege op grond van de wetgeving van Nederland niet mogelijk is.
Mr. Peeters geeft verder in haar artikel aan welke mogelijkheden Nederlanders met Surinaamse roots, die in Nederland verblijven en ook de Surinaamse nationaliteit zouden willen verkrijgen, hebben. Ook schetst zij mogelijkheden voor Nederlandse topsporters die vanwege de nauwe banden met de Republiek Suriname willen uitkomen voor dat land, en niet in Suriname woonachtig zijn, maar daarbij niet hun Nederlandse nationaliteit willen kwijtraken.
Het bovenvermelde arrest van de HR en de annotatie van Mr. Peeters zijn in extenso opgenomen in het SJB 2015 nummer 2 dat begin november zal uitkomen
door: Carlo Jadnanansing