Een samenleving toont haar ware gezicht niet enkel in beleidsnota’s of toespraken, maar in hoe zij omgaat met haar meest kwetsbare medemensen. De recente praktijk waarbij Cubaanse reizigers verplicht worden om bij vertrek op Cuba ten minste 1000 US-dollar op zak te hebben, is daar een sprekend voorbeeld van. Het gaat om mensen die overwegend onder moeilijke sociaal-economische omstandigheden leven, in een land waar toegang tot basisvoorzieningen al geen evidentie is.
Wanneer deze groep ook nog wordt uitgesloten van de mogelijkheid tot reizen, louter omdat zij arm is, dan raakt dat aan iets fundamenteels: menselijke waardigheid.
Als journalist vroeg ik een gesprek aan met de luchtvaartmaatschappij Fly Allways, die deze maatregel handhaaft. Het antwoord van medewerker Kiran Bahadoer was formeel correct, maar inhoudelijk schrijnend: “Wij als airline zijn slechts de vervoerder.” De verantwoordelijkheid wordt verschoven naar de immigratiedienst en het ministerie van BIBIS, die de inreisvoorwaarden bepalen. Maar wat betekent het als elke schakel in de keten zich beroept op “slechts uitvoerder” te zijn, en niemand zich geroepen voelt om het menselijke aspect te benoemen?
We leven in een tijd waarin armoede steeds vaker wordt gecriminaliseerd of gestigmatiseerd. De eis om 1000 dollar cash op zak te hebben is niet alleen een financiële barrière, maar ook een immoreel signaal: wie arm is, moet maar thuisblijven. Alsof financiële draagkracht gelijk staat aan goed gedrag, en armoede synoniem is aan risico. Sinds wanneer is het paspoort van een mens minder waard, omdat zijn portemonnee dunner is? Een expert wiens visie op de impact van dergelijke beleidsmaatregelen op zowel de migratiebewegingen als de juridische en humanitaire overwegingen rondom inreisvoorwaarden, met wie ik binnenkort hoop te spreken, kan wellicht dieper ingaan op hoe het voelt om telkens opnieuw geconfronteerd te worden met systemen, die je het gevoel geven, dat je minder mens bent? Dit debat gaat over meer dan één maatregel of één nationaliteit. Het gaat over hoe wij in Suriname – en in de regio – omgaan met migratie, mobiliteit en medemenselijkheid. We mogen niet toelaten dat economische status, de enige toegangsticket tot vrijheid wordt. Zolang niemand de menselijke maat verdedigt, blijft onverschilligheid regeren. En misschien is dat wel het grootste risico voor onze samenleving.