Riad Nurmohamed, minister van Openbare Werken (OW), heeft gisteren voorafgaand aan de laatste vergadering van het jaar, tegen de Raad van Ministers gezegd, dat hij bij het aantreden als minister van Openbare Werken, een failliet departement aantrof. Volgens Nurmohamed is er toch veel vooruitgang geboekt, ondanks de kritiek vanuit de samenleving en het parlement.
Ook zei Nurmohamed, dat toen hij het ministerie in 2020 overnam, er vrijwel niets was om mee te werken. “Er waren geen machines, en het ministerie had zo geen toekomst”, aldus Nurmohamed. Echter is het ministerie nu naar een aanvaardbaar niveau getild, en wordt er meer werk verricht. Nurmohamed zei daarbij, dat het herstelproces een enorme uitdaging is: “We hebben een ministerie dat vijftig jaar terug geen middelen had om te werken, en nu opnieuw voorzien is van de juiste middelen. ”
Nurmohamed zei ook, dat hij in 2024 veel kritiek heeft gekregen, zowel vanwege het parlement als de samenleving. Parlementariër Melvin Bouva stelde zelfs de vraag, waarom de OW-minister nog steeds in functie is. Nurmohamed: “Om deze transparantie zit ik vandaag nog op de stoel. Laat hij dat aan het volk vertellen, laat meneer Nurmohamed met rust, hij doet zijn werk heel transparant en objectief, en we lossen al die (**)problemen van hem op.’’
Nurmohamed somde enkele hoogtepunten op: (1) Het ministerie kan nu weer veel projecten in eigen beheer uitvoeren; (2) organisaties zoals de EU, UNDP en diverse internationale banken, hebben projecten ondersteund en (3) verschillende projecten zijn via aanbestedingen gerealiseerd, ondanks beperkte middelen.
Vervolgens stelde Nurmohamed, dat vanwege financiële beperkingen en gebrek aan mankracht, niet alles is gerealiseerd in 2024. Hij benadrukte dat dit onderdeel is van het proces en dat het werk doorgaat. Tot slot zei Nurmohamed, dat hij tevreden is met het werk dat is gedaan. “We hebben laten zien dat een ministerie zonder toekomst kan worden veranderd in een leefbare organisatie’’, aldus Nurmohamed. Hij nodigde de pers uit om maandag getuige te zijn van de veranderingen en vooruitgang op het ministerie.