In de zaak rond Sumanta Bansi heeft de Hoge Raad het cassatieverzoek van Manodj B. afgewezen. De 43-jarige B. werd in januari vorig jaar veroordeeld tot een celstraf van 15 jaar. Na in hoger beroep te zijn gegaan, bevestigde het gerechtshof in Amsterdam in september vorig jaar deze straf. De laatste kans op herzie-ning van het vonnis, middels cassatie bij de Hoge Raad, heeft ook niet geleid tot een andere uitkomst voor de man van Surinaams-Hindoestaanse afkomst.
B. ging in cassatie na aanwijzing van restanten. Op aandringen van zijn nieuwe advocaat, Theo Hiddema, wees B. de locatie op een industrieterrein in Hoorn aan, waar de resten van Bansi te vinden waren. Ondanks deze aanwijzing werd B. opnieuw door het gerechtshof veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf, wat tot ontsteltenis van de familie leidde. Hierna besloot B. in cassatie te gaan.
Advocaat Hiddema verzocht de Hoge Raad om de uitspraak van het hof te vernietigen. De eerste cassatieklacht betrof het begraven van het lichaam; B. stelde dat hij niet de intentie had om de oorzaak van het overlijden te verbergen door het lichaam te begraven. Het gerechtshof oordeelde echter dat B. bewezen had dat hij het lichaam had verwijderd, wat strafbaar is.
De tweede cassatieklacht richtte zich op B.’s bekentenis. Volgens Hiddema was het ‘onbegrijpelijk’ dat deze bekentenis niet had geleid tot strafvermindering.
De Hoge Raad heeft beide klachten in cassatie verworpen. Deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, omdat ze niet inhoudelijk waren gemotiveerd. Bovendien oordeelde de Hoge Raad dat er geen juridisch relevante nieuwe vragen zijn gerezen die beantwoord moesten worden.
Met deze uitspraak van de Hoge Raad is de veroordeling van B. en de opgelegde gevangenisstraf van vijftien jaar definitief.