De Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft bij vonnis d.d. 22-8-2024 de vordering die de ex-directeur MI-Glis (H) had ingesteld tegen de staat Suriname en het MI-Glis afgewezen.
De feiten:
– H is bij resolutie d.d. 28-8-2019, te rekenen van 1-9-2019 benoemd tot bewaarder bij het MI-Glis;
– H is bij resolutie d.d. 14-12-2020, te rekenen van 1-1-2021 benoemd tot directeur van het MI-Glis;
– H is bij resolutie d.d. 8-2-2024, te rekenen van 8-2-2024 ontslagen als directeur van het MI-Glis;
– De minister van Arbeid, Werkgelegenheid en Jeugdzaken heeft bij beschikking d.d. 29-2-2024 bezwaar aangetekend tegen het aan H verleende ontslag wegens een dringende reden.
H had gevorderd dat de werking van het ontslagbesluit van de president van de Republiek Suriname, vervat in de resolutie van 8-2-2024, zou worden opgeschort totdat de bodemrechter definitief heeft beslist over de geldigheid c.q. rechtmatigheid van dit besluit. Voorts om het MI-Glis te veroordelen om aan al haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst na te komen totdat de dienstbetrekking op een regelmatige wijze is geëindigd. Tegen deze vorderingen hebben de staat Suriname en MI-Glis verweer gevoerd. H. had gesteld dat de staat (President van de Republiek Suriname) haar niet heeft gehoord alvorens de beslissing te nemen haar te ontslaan wegens dringende redenen en dat de redenen die als grondslag dienen voor het ontslagbesluit niet op waarheid berusten. Verder zou volgens eiseres (H) de minister van Arbeid bezwaar hebben aangetekend tegen het aan haar verleende ontslag. Ook is eiseres van mening dat de staat van haar bevoegdheid om bestuursleden van MI-Glis te ontslaan, voor een ander doel heeft gebruikt dan die waarvoor de bevoegdheid is gegeven. De staat heeft aangegeven, dat H. geweigerd heeft in het kader van de grondconversie mee te werken aan de overschrijving van percelen in de openbare registers, omdat H van mening is dat de overschrijvingskosten de grootste inkomsten zijn van MI-Glis en bestemd voor haar bedrijfsvoering. Het hanteren van een sociaal tarief bij de overschrijving van grondconversiebeschikkingen zou volgens H de bedrijfsvoering van het MI-Glis in gevaar brengen. Het MI-Glis is van mening dat zij ten onrechte in het proces betrokken is geworden, omdat het salaris van H steeds doorbetaald is. De gedaagden (Staat en MI-Glis) zijn van mening dat H geen spoedeisend belang heeft bij de vordering.
(Opmerking KS: Het is namelijk zo dat volgens het burgerlijk procesrecht, het aanwezig zijn van een spoedeisend belang essentieel is om een vordering in kort geding te laten behandelen). De kantonrechter komt tot de conclusie dat H geen spoedeisend belang heeft bij de vordering, omdat zowel de staat als MI-Glis hebben gesteld dat het loon aan H wordt uitbetaald – welke stelling H niet heeft ontkend. H verkeert niet in een sociaaleconomische toestand als gevolg waarvan een voorziening noodzakelijk is. De kantonrechter acht de bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig, daar zij niet tot een andere uitkomst in de onderhavige zaak zullen leiden. Op grond van het voorgaande, besliste de kantonrechter dat de vordering van H wordt afgewezen. Dit betekent dat de zaak niet inhoudelijk behandeld is, hetgeen nog kan geschieden in een bodemprocedure Maar hoger beroep tegen het kortgedingvonnis is ook mogelijk (KS).
Kewita B. Soerjoesing LL.B.