De term die de New York Times in een artikel van midden augustus gebruikt voor de werkwijze van de Mennonieten in Latijns-Amerika, is ‘kolonie’. Tweehonderd van zulke kolonies en de landbouwgrond die door de kolonisten bewerkt wordt, vormen een grondgebied groter dan Nederland, dat door bewoners van de nederzettingen bevolkt wordt. Met een eigen dialect, een eigen klederdracht, eigen scholen en eigen kerkelijke gemeenschappen, isoleren de volgelingen van de christelijke leer van de Nederlandse priester Menno Simons zich van de rest van de samenlevingen om hen heen.
Economisch verhogen de Mennonieten hun activiteiten, de waarde van grond en van ondernemingen in hun omgeving van vestiging. Veel werkgelegenheid buiten de directe gemeenschap, brengen hun activiteiten niet met zich mee. De bredere verkrijgbaarheid van hun landbouwproductie lokaal, brengt wel verlichting in de voedselproductie. Soja, rijst en maïs zijn onder andere favoriet. In Peru alleen is in recente jaren 150.000 hectare ten behoeve van de koloniën ontbost. Dit is ongeveer gelijk aan het oppervlak dat de Mennonieten in Suriname op het oog hebben.
Door de omvangrijke investering en langdurige plannen blijken rechtszaken, publieke druk van inheemse gemeenschappen en milieuorganisaties, en de onduidelijke acties van een verdeelde regering tot nu toe vooral obstakels te zijn geweest voor de Mennonieten. Met verkiezingen op komst, een schatkist die half steunt op buitenlandse hulp, alles behalve toereikend is, is Suriname nog altijd een eenvoudig doelwit voor de groep. De enclaves zouden bovendien eenvoudig zieltjes kunnen winnen onder de grote groep christenen van verschillende gevederden, die tot in de diepe binnenlanden de leer verspreiden. De groeiende groep Latijns-Amerikanen is ook een vruchtbare voedingsbodem om te rekruteren.
Wat wij in verdediging van onze leefwijze, of dat nou de traditionele leefwijze van Marrons en van onze eerste bewoners betreft, of de leefwijze van onze multiculturele Surinaamse samenleving in de breedte, moeten beseffen, is dat de hechtheid en doelgerichtheid van Mennonieten in Latijns-Amerika, in combinatie met een langetermijnagenda, verstrekkend is. Als wij ons daartegenover laten verdelen, uitspelen, omkopen en uitprocederen, is er slechts sprake van uitstel, in de plannen waar de groep mee speelt.
Wij moeten onszelf de harde vragen durven te stellen en de spiegel omhoog houden, als wij Suriname willen verstevigen tegen dit hedendaags kolonialisme. Hoe heeft de groep het eerste contact met de hoogste laag van bestuur in Suriname tot stand weten te brengen? Hoe heeft de groep de toezeggingen weten te verkrijgen, die men verkregen heeft? Sinds wanneer werkt het ministerie van Grondbeleid en Bosbeheer met termijnen van vier weken? En sinds wanneer geeft dat ministerie termijnen uit aan de adviserende organen?
En onder diezelfde gemeenschap aan binnenlandbewoners, die zich met moed en eensgezindheid in eerste instantie verzet heeft, weer de vraag: Hoe is het mogelijk dat baka baka enkele figuren binnen het traditioneel gezag, alsnog de rode loper uitrollen? Wie precies heeft de bedragen die genoemd zijn in verklaringen, die tot wel honderdenduizenden US-dollars oplopen, uitonderhandeld en opgestreken? Met alle hevig taalgebruik, is er wel aangifte gedaan van steekpenningen en omkoping? In het bijzonder nu het al enkele jaren vast beleid is om het traditioneel gezag, door middel van beschikkingen, uitkeringen vanuit de overheidszijde toe te eigenen? Bij die lusten horen bepaalde lasten en die lasten hebben te maken met plichtsbesef en integriteit.
De agenda van de Mennonieten is een langetermijnagenda. Zij verwerven via de lokale gemeenschappen en de lokale economieën, eerst economische slagvaardigheid en daarna politieke macht. De druk uit zich eerst in eisen aan zittende regeringen, daarna in vertegenwoordiging in instituten en uiteindelijk is het niet ondenkbaar, dat zij het buitenlands beleid van een Peru, een Bolivia en een Mexico dusdanig zullen gaan beïnvloeden, dat Suriname op internationaal niveau bepaalde verzoeken binnen zal krijgen.
Wij kunnen ons dus niet rijk rekenen met beloften van politici, maar moeten waakzaam blijven. Vooral wanneer het dossier stil lijkt te liggen, maar de kolonisten niet stil zitten.