Prijsgeving bij de rechten van erfpacht en grondhuur

In SJB 2023 no. 2 heeft mr.dr. C.R. Jadnanansing (hierna te noemen de auteur) een voor de rechtspraktijk belangrijk artikel geschreven over prijsgeving bij de rechten van erfpacht en grondhuur. De wet geeft geen definitie van het begrip prijsgeving. In de praktijk wordt daaronder verstaan dat iemand afstand doet van zijn recht met betrekking tot een bepaald goed zonder enige tegenprestatie. De vraag kan hierbij gesteld worden waarom men dat zou doen.

Dit omdat je bij prijsgeving jouw goed kwijt bent, terwijl je er niets voor terugkrijgt. Het lijkt daarom niet waarschijnlijk dat prijsgeving in de praktijk vaak zal voorkomen. Dat was aanvankelijk ook de opvatting van de auteur, tot hem van overheidswege (GBB) erop gewezen werd dat van deze rechtsfiguur in de praktijk herhaaldelijk gebruikgemaakt wordt.

Tot 1953 was in de wet vastgelegd dat prijsgeving van het recht van erfpacht bij notariële akte moest geschieden. Vanaf dat jaar werd prijsgeving geheel in handen gelegd van de overheid, dus zonder notariële tussenkomst. Als iemand zijn recht van erfpacht wilde prijsgeven, had hij de toestemming van de gouverneur nodig en moest hij daarna een kennisgeving doen middels een op zegel gestelde verklaring. Deze verklaring werd vervolgens in de openbare registers overgeschreven (artikel 14 Agrarische Wet).

Vanaf 1982 konden gronden niet meer in erfpacht worden uitgegeven. De bestaande erfpachtsrechten werden echter geëerbiedigd, met dien verstande dat zij bleven bestaan tot hun expiratiedatum. Hierom was het ook nodig dat de Agrarische Wet (gedeeltelijk) in stand bleef.

Bij de invoering van de Landhervormingswetgeving in 1982 – waarin het recht van grondhuur werd geïntroduceerd – is prijsgeving in de artikelen 29 sub b en 30 van het Decreet Uitgifte Domeingrond opgenomen. Het wordt gezien als één van de wijzen van beëindigen van het recht van grondhuur. De regelingen met betrekking tot prijsgeving bij erfpacht en grondhuur zijn voor een belangrijk deel gelijk.

Voor prijsgeving van het recht van grondhuur is toestemming van de minister (GBB) vereist. Aanvankelijk was voor prijsgeving van het recht van erfpacht toestemming van de gouverneur nodig, maar volgens de landhervormingswetgeving is het thans ook de minister die de toestemming moet geven.

In beide gevallen geschiedt de prijsgeving (na de verkregen toestemming) door toezending aan de minister bij aangetekend schrijven van een op zegel gestelde verklaring, overeenkomstig een door laatstgenoemde opgesteld model. De minister doet de verklaring ten spoedigste inschrijven in de openbare registers.

Prijsgeving in de praktijk

Het verrassende van het artikel is de constatering dat prijsgeving in de praktijk veelvuldig voorkomt. En wel in gevallen waarin er onjuiste of dubbele uitgiften hebben plaatsgevonden. In dergelijke gevallen wordt aan de belanghebbende (grondhuurder) voorgesteld om zijn grondhuurperceel prijs te geven onder de toezegging van overheidswege dat hem een ander perceel zal worden toegewezen. Volgens de door de auteur verkregen informatie gaat de betrokkene in het algemeen daarmede akkoord, omdat deze constructie een langdurig rechtsproces – met de daarmee gepaard gaande hoge kosten – voorkomt.

Maar prijsgeving wordt ook gebruikt om een uitgifte in strijd met de wet in overleg tussen partijen ongedaan te maken. Als actueel voorbeeld wordt genoemd de problematiek rondom het veelbesproken Sabakuproject. Een onderzoek heeft uitgewezen dat aan diverse (rechts)personen meer dan één perceel is toegewezen. Dit is in strijd met het bepaalde in het Decreet Uitgifte Domeingrond en zou kunnen leiden tot strafrechtelijke vervolging o.a. op grond van de Anti-Corruptiewet.

Resumerend kan gezegd worden dat wellicht anders dan het de bedoeling van de wetgever is geweest, van de figuur van prijsgeving in de praktijk dankbaar gebruikgemaakt wordt als instrument voor het corrigeren van onregelmatigheden bij de gronduitgifte.

Kewita Soerjoesing LL.B.  

More
articles