Gisteren op de regeringspersconferentie ging de minister van BIBIS Albert Ramdin in op de kwestie van het infrastructureel project dat Suriname wilde gaan uitvoeren. In zijn uitleg maakte Ramdin duidelijk dat het project onder andere een shore based haven met additionele infrastructurele voorzieningen omvatte en betrekking had op een particulier initiatief. Ook zei Ramdin dat de Verenigde Emiraten betrokken waren inzake het verlenen van een eventuele financiële steun. Volgens hem zijn er vier of vijf voorstellen gedaan met betrekking tot shore bases “en die zijn beoordeeld door Staatsolie en het ministerie van Openbare Werken en vier van de vijf gekwalificeerde havens aan land, als te zijn wat we nodig hebben, zonder dat er audits of voorkeur zijn gegeven”, aldus Ramdin.
Hij meent dat iedereen van mening was dat het om een private onderneming gaat en dus mag iedereen, het ter hand nemen. Voorts zei de minister dat met betrekking tot deze zaak, het ging om een plantage in Commewijne en maakte hij duidelijk, dat er bij de samenwerking bij partners er wat meningsverschillen schijnen te zijn. Ramdin meent dat de regering niet zozeer als belanghebbende maar wel vanwege een nationaal perspectief kijkt hoe ze daarbij assistentie kan verlenen om te komen tot een oplossing. Volgens hem zijn de gesprekken nog steeds gaande.
C-47 voorzitter Robby Berenstein zegt op een ander moment dat Guyana bezig is met een haalbaarheidsstudie inzake een infrastructureel project, waaronder ook een diepzeehaven valt. Ook noemde hij de betrokkenheid van landen zoals Saoedi-Arabië en dat de haven geschikt zou moeten zijn voor grote schepen zoals die het Panamakanaal kunnen passeren. Berenstein meent dat dit project oorspronkelijk ons land was gepresenteerd, maar dat de minister van BIBIS uiteindelijk bij de onderhandelingen niet heeft ondertekend namens de regering. De reden daartoe is hem onbekend. Naar verluidt zou de brug over de Corantijnrivier tussen Suriname en Guyana in dit project worden verwerkt. Volgens Berenstein heeft het project ook enige verbinding met Brazilië, omdat het pas rendabel zou zijn, als vracht uit dat land kan worden aangevoerd. Meer nog wordt verwacht, dat ook vracht- en passagierstreinen uit het noorden (Brazilie) het havencomplex zouden kunnen aandoen. Berenstein wijst erop, dat een “memorandum of understanding” (MOU) een formele overeenkomst die de plannen uitzet om gezamenlijk met de partijen die akkoord zijn gegaan het project uit te voeren. Echter zoals eerder vermeld, is deze overeenkomst niet getekend door de Surinaamse regering. Berenstein zegt dat voor de haalbaarheidsstudie een bedrag van 150 miljoen US-dollar beschikbaar was gesteld. Intussen is dit infrastructureel project compleet verplaatst naar Guyana.
Berenstein meent ook, dat alle vrachtvervoer uit Guyana zou worden verscheept via de diepzeehaven in Suriname als de regering overeen was gekomen met de overige partijen, door middel van de ondertekening van de samenwerking. Op de vraag of volgens de C-47 voorzitter Berenstein de bouw van de brug prioriteit zou moeten genieten in het beleid van de regering, zei hij dat in de ontstane situatie de pogingen van president Santokhi om thans de brug te bouwen over de Corantijn-rivier het slechts een showproject betreft. De voorzitter van de Progressie Werknemers Organisatie (PWO) Armand Zunder zegt dat hoewel de sociale voorzieningen en de medische zorg in de samenleving belangrijk zijn voor welvaart en welzijn van ons volk, infrastructuur ook heel belangrijk is “want zonder de infrastructuur is er geen optimale ontwikkeling voor je Bruto Binnenlands Product, (BBP)”. Ook wijst Zunder op de migratie van mensen voor de binnenlandse structuur. Echter wijst hij op de hoogte van het bedrag, en dat te maken zou hebben met transparantie en openbaarheid van bestuur. Volgens hem moet daarvoor wel gezorgd worden.
Evenwel betreft de brug een public private partnership (PPP) waarvan hij vindt dat niet alleen het bouwen vereist, dat goed hierover wordt nagedacht, maar ook over het exploiteren van de brug een juiste werkwijze nodig is, om de verbinding draaiende te houden met winst. Zunder denkt dat de brug uiteindelijk een tolbrug gaat worden, en voor de toekomstige ontwikkelingen heel belangrijk kan zijn. Hij wijst erop dat de brug vooral gericht zal zijn op olie en gas. Volgens hem is dat al in 2028, dat zo voor de deur staat, “dus als nu de regering een derde investeerder kan krijgen, die de brug zou willen bouwen dan moet dat snel gebeuren”.
Met betrekking tot de sociale voorzieningen en de medische zorg van werkers en landsdienaren waarvoor ze, nu al bijdragen zegt Zunder, dat maatregelen die zorg moeten dragen voor het opvangen van zieke mensen of die werkeloos te faciliteren om zo alles te vergemakkelijken. Volgens hem betreft dat een andere zaak, die te maken heeft met de lopende inkomsten en de lopende uitgaven op de overheidsbegroting. Zunder meent dat we als Surinamers niet voorbij kunnen en of mogen gaan aan de infrastructuur en gaf als het voorbeeld de Oostwestverbinding die we moeten blijven onderhouden, niet alleen voor het vervoer van personen maar ook het vervoer voor de handel kan een probleem worden. Ook wijst hij op de wegen die Openbare Werken door middel van lapwerk probeert bij te houden, omdat er geen nieuwe wegen worden gebouwd. Evenwel ging Zunder ook in op de ongelijkheid tussen het innen van 8 miljoen vermogensbelasting, tegenover de meer dan 1 miljard loonbelasting van werkers in Suriname. En voegde eraan toe “go teki a moni pѐ a moni dѐ”. Tevens vroeg hij aandacht voor dat deel van de economie dat informeel is en wees erop dat de belastingdienst zich op Paramaribo concentreert, terwijl bijvoorbeeld de goudwinning en houtsector in het binnenland opereren. Volgens hem kan veel meer uit die sector gehaald worden, maar dat moet de overheid organiseren. Lesley Blinker sprak in juni van dit jaar over een “corparate business for business” organisatie van zakenlieden tussen Suriname en andere gebieden in zowel Europa (Frankrijk) als het Caraïbisch gebied (St. Lucia). Volgens hem was het de bedoeling de “business culture” op te pakken en daarvoor een soort Chamber of Commerce op te zetten, “maar dat kwam niet van de grond”. De idee kwam erop neer, een netwerk op te zetten. Met verschillende branches genaamd SuriFrans Ltd. Ingescheven in de Chamber of Com-merce in Londen waar het hoofdkwartier gevestigd zou zijn. Echter met de tegenvaller van Brexit, het vertrek van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de Europese Unie ontstond er een situatie waarbij Frankrijk “financial capital” van het Verenigd Koninkrijk heeft overgenomen. Zodoende is het hoofdkwartier van het netwerk verplaatst naar Parijs. Transinfra Corporation SuriFrance is met de voornoemde tegenvallers anders gelopen zegt Blinker.
De activiteiten in Parijs, zijn door tussenkomst van in eerste instantie ambassadeur Harvey Naarendorp en daarna overgenomen door Reggy Nelson (2017 – 2019) en tijdens deze regering Professor Orie het nagestreefde doel anders uitgepakt vanwege een government to government benadering. Volgens Blinker zijn de activiteiten nu verplaatst naar St. Lucia. Met de gedachte vanuit de Caricom te kunnen opereren. Blinker meent dat de medewerking van de diaspora hem aanstond en volgens hem met het opzetten van infrastructuurprojecten te willen uitvoeren. Hij gaf het voorbeeld van de brug over de Corantijn rivier, een diepzeehaven en gekoppeld daaraan een “railway” naar Brazilie. Volgens hem zou dat maken, dat er een samenwerking tot stand zou worden gebracht met Guyana, omdat zowel personen- en vrachttreinen zouden kunnen gaan rijden. Hij noemde Boavista naar Manaus als een van de routes die opgezet zou worden voor het treinverkeer. Blinker zegt het geluk gehad te hebben jarenlang op internationaal niveau te hebben gewerkt en zodoende het werven van kapitaal en “public founding, private financing”, te hebben meegemaakt. Vooral ook in Europa-ervaring te hebben opgedaan.
Als een “black investor” getracht, verschillende investeerders aan te trekken voor investeringen in Suriname, echter is de focus gelegd op de blanke experten. Blinker zegt dat door zijn capaciteiten de samenwerking toch op gang is gekomen. Dezelfde ervaring heeft hij toch ook gehad in Suriname hoewel goed ontvangen op BIBIS was er volgens hem toch twijfel. Hij meent dat de politiek bij dergelijke grote projecten invloed kan hebben, omdat er “public private partnership” opgebouwd moet worden. Volgens Blinker moet medewerking verkregen worden om het geld te “verplaatsen” naar het land (Suriname) waar gewerkt moet worden. Zo geeft hij het voorbeeld van de eerdergenoemde middelen voor de haalbaarheidsstudie van 150 miljoen US-dollar en de medewerking van Saoedi-Arabië en de koninklijke familie, maar al bij de banken in Suriname er vertraging gaat ontstaan, inzake het opzetten van bankrekeningen. Volgens hem staat prinses Nora van de koninklijke Saoedische familie, achter het project. Tevens ook de Sjeik die haar gelden beheert. Blinker meent dat het voormelde “private capital” dat kan worden ingezet bij een dergelijk project, niet binnen wordt gehaald.
En hij verwijst naar de delegatie van Saoedi-Arabië die door de minister van BIBIS is ontvangen. En hij herinnert eraan dat dit contact dan een “government to government” ontmoeting is geweest. Evenwel is er bij de relatie met Blinker als zijnde diaspora en de koninklijke familie uit Soedi Arabië sprake van “private capital”. Volgens hem maakt de situatie zoals door hem beschreven, het wat moeilijker als er brieven (“letter of intend, letter of understanding”) vanuit de regering nodig zijn, omdat het geld overgemaakt moet worden voor de projecten. Zo heeft tot nu toe de haalbaarheidsstudie (12 tot 14 maanden) niet kunnen plaatsvinden, omdat de nodige documenten niet zijn overlegd door de Surinaamse regering.