Resume:
Indien er landaanwas optreedt bij een perceelland dat aan de rivier ligt, behoort deze toe aan de eigenaar van de oever en heeft de rechtstitel van eigendom (artikel 625 B.W.).
In het Surinaams Juristenblad (SJB 2023 no. 1) is een belangwekkend vonnis van de kantonrechter in Eerste Kanton d.d. 10-1-2023 over landaanwas gepubliceerd.
Casus
In deze zaak zijn er 2 eisers (A en B) en 3 gedaagden (C, D en de Staat Suriname).
B is eigenaar en A gemachtigde van de samengevoegde percelen 2 en 3, bekend als Afdeling II Sectie Dijkveld, gelegen aan de Surinamerivier.
D is eigenaar van het naastgelegen perceelland met het nummer 4, welk perceel hij in gebruik heeft gegeven aan C voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten.
Doordat de Surinamerivier zich ter plekke heeft teruggetrokken, heeft er landaanwas plaatsgevonden voor de voornoemde percelen.
De titel op de percelen wordt in het vonnis aangegeven als het beperkt zakelijk recht van ‘volle en vrije eigendom’. Deze omschrijving is voor ons onduidelijk, omdat volle en vrije eigendom geen beperkt zakelijk recht is. Wij gaan ervan uit dat de titel op alle percelen volledige eigendom is.
D heeft een aanvraag bij de staat ingediend om de gehele landaanwas in grondhuur of enig ander recht te verkrijgen. Dit omdat hij van mening is dat de Staat Suriname eigenaar is van de aanwas Hangende de aanvraag, hebben D c.s. alvast het perceel in gebruik genomen door er activiteiten te verrichten. Door deze handeling hebben A en B geen rechtstreekse toegang meer tot de rivier.
De vordering (verkort weergegeven)
A en B wenden zich toen tot de kantonrechter met het verzoek voor recht te verklaren dat de landaanwas aan A en B toebehoort, althans ten voordele van hen komt.
De beoordeling
De kantonrechter overweegt dat op grond van artikel 577 B.W. de rivieren en hun oevers aan de Staat toebehoren. Echter ziet dit uitgangspunt op publiekdomein en heeft niet dezelfde betekenis als in artikel 650 B.W. Dit laatste artikel vermeldt expliciet dat de aanspoelingen ten voordele van de eigenaars van de oever komen zonder nader aan te geven om welk zakelijk recht het gaat. (Een zakelijk recht is een recht op een zaak/goed; is overdraagbaar en vererfbaar bijv. eigendom. Een persoonlijk recht is verbonden met de persoon; is niet overdraagbaar en eindigt bij het overlijden van de gerechtigde bijv. recht van gebruik).
Naar onze mening gaat het bij landaanwas om eigendom en niet om een beperkt zakelijk recht. Globaal gezegd is er bij eigendom maar één gerechtigde (de eigenaar), terwijl er bij een beperkt zakelijk recht twee gerechtigden zijn: de bloot eigenaar en de beperkt zakelijk gerechtigde (bijv. grondhuurder of erfpachter).
De Staat stelt terecht geen beschikkingsbevoegdheid te hebben over het aangespoelde perceelland. Dit betekent dat D c.s. de aanspoelingen voor de percelen 2 en 3 onrechtmatig in gebruik hebben.
Conclusie
De kantonrechter concludeert dat de landaanwas ten voordele van de eigenaar van de oever (B) komt. Dit is een terechte conclusie, maar wij zouden deze willen aanvullen met: eigenaar in de zin van artikel 625 B.W.
Dit is ook overigens conform de opvatting in de rechtspraktijk waarbij er talloze voorbeelden zijn van landaanwas, bijvoorbeeld aan de rivierzijde van de Anton Dragtenweg. In al deze gevallen wordt bij een overdracht in de transportakte de totale oppervlakte (perceelland met landaanwas) overgedragen aan de nieuwe verkrijger.
Annotatie
Mr.drs. Frank van der Hoek heeft een annotatie (commentaar) onder het voormeld vonnis geschreven. Hij stelt twee belangrijke vragen:
- Wie is de rechthebbende op de aanwas?
- Wat is de aard van die rechten?
Ad 1. Hij wijst erop dat volgens artikel 650 B.W. de aanspoeling ‘ten voordele van’ de eigenaren van de oevers komt. Voorts dat de oeverlijn een rivierzijdige kant (de publieke eigendom van de Staat) en een landzijdige kant (de private aanspraak van de oevereigenaar) heeft. In het concrete geval ligt het perceel van B rechtstreeks aan de rivier zonder een afscheiding in de vorm van een dijk of dam. De aanwas komt daarom ten voordele van hem. Naar de mening van de annotator heeft de Staat daarom terecht betoogd niet beschikkingsbevoegd te zijn over de aanwas.
Ad 2. De annotator komt in overeenstemming met wat in de literatuur en het nieuwe Burgerlijk Wetboek hierover gezegd wordt, tot de conclusie dat het recht dat de oevereigenaar verkrijgt, eigendom is, met welke mening wij ons geheel kunnen verenigen.
door Carlo Jadnanansing en Kewita Soerjoesing