Rechtszaak geldzending euro 19,5 miljoen wordt opnieuw behandeld

Het gerechtshof in Amsterdam, Nederland, heeft vandaag het eerder door de Centrale Bank van Suriname (CBvS) en de drie handelsbanken (Hakrinbank, Finabank en De Surinaamsche Bank) ingediend klaagschrift tegen de inbeslagname van de 19,5 miljoen euro opnieuw in behandeling genomen. De 19,5 miljoen euro, waarop de Nederlandse autoriteiten in 2018 beslag hadden gelegd, werd in 24 december 2019 opgeheven. De in beslag genomen gelden moesten volgens de rechtbank Noord-Holland, toen worden teruggegeven, omdat de Centrale Bank van Suriname (CBvS) immuniteit geniet. Het Nederlands Openbaar Ministerie is vervolgens naar aanleiding hiervan in cassatie gegaan in deze zaak. Cassatie is de vernietiging van een beslissing door het hoogste rechtsprekend orgaan van het land. De Hoge Raad der Nederlanden had vervolgens op 6 juli 2021, de eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2019, waarbij de opheffing van het beslag en teruggave werd gelast, vernietigd en de zaak verwezen naar het hof in Amsterdam.

De zaak

Op 17 april 2018 heeft de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) een geldzending van bijna 19,5 miljoen euro in beslag genomen wegens verdenking van witwassen. Deze geldzending was een paar dagen daarvoor per vliegtuig uit Suriname aangekomen op de luchthaven Schiphol en had als eindbestemming Hong Kong, waar het geld zou worden omgezet in giraal geld en vervolgens weer aan de liquide middelen van de handelsbanken zou worden toegevoegd. Het geld is eigendom van drie Surinaamse banken (hierna: de handelsbanken). De Centrale Bank van Suriname was de ‘shipper’ van het geld. De handelsbanken en de Centrale Bank van Suriname hebben gezamenlijk een beklag tegen de inbeslagneming ingediend.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank verklaarde het beklag gegrond. De rechtbank vond dat het geld niet in beslag genomen had mogen worden, omdat de Centrale Bank van Suriname een staatsorgaan is dat volgens het internationale recht (volkenrecht) immuniteit geniet. Met de geldzending voerde de Centrale Bank een wettelijke taak uit, waaronder het verzorgen van de geldomloop in Suriname en het vergemakkelijken van het girale betalingsverkeer. Daarom geniet zij immuniteit van strafvorderlijk beslag, voor zover dat beslag betrekking heeft op voorwerpen die zij onder zich heeft ten behoeve van de uitoefening van haar publieke taak. Dat het geld niet aan de Centrale Bank in eigendom toebehoort, maakt dat niet anders volgens de rechtbank. Het Openbaar Ministerie (OM) stelde tegen die beslissing beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatieberoep OM

Het OM vroeg de Hoge Raad de beslissing van de rechtbank te vernietigen. Het OM is het niet eens met het oordeel van de rechtbank over de aan de Centrale Bank van Suriname toekomende immuniteit. Het is voor het eerst dat van de Hoge Raad een oordeel in een strafzaak wordt gevraagd over de aan het volkenrecht ontleende immuniteit (artikel 8d in het Wetboek van Strafrecht) in relatie tot de bevoegdheid van het OM om strafvorderlijk beslag te leggen onder een vreemde staat.

Advies advocaat-generaal aan de Hoge Raad

Advocaat-generaal Taru Spronken, adviseerde de Hoge Raad in haar conclusie van 2 februari 2021, de beslissing van de rechtbank in stand te laten. Volgens haar is het strafvorderlijk beslag op het geldtransport door de rechtbank terecht opgeheven.

(Bron:https://www.hogeraad.nl/actueel/nieuwsoverzicht/2021/juli/beslissing-opheffing-strafvorderlijk-beslag-geldtransport-19-5-miljoen/)

More
articles