De Vereniging van Economisten in Suriname (VES) stelt in een gisteren uitgegeven verklaring, dat de overheid het wettelijk kredietplafond heeft overschreden en dat er wel sprake is van indirecte monetaire financiering. Uit de jaarcijfers over 2017 die recentelijk door het ministerie van Financiën zijn gepubliceerd, blijkt volgens de VES dat er in het afgelopen jaar door de staat maar liefst SRD 2 miljard meer is uitgegeven dan is ontvangen. Met dit omvangrijke tekort dat uitkomt op naar schatting 7,3 procent van het bruto binnenlans product (bbp), wordt de ‘leenruimte’ overschreden die door De Nationale Assemblee (DNA) in 2017, boven het wettelijke kredietplafond van 60 procent aan de minister van Financiën was gegeven (6,5 procent van bbp in 2017 en 5 procent van bbp in 2018). Een nadere beschouwing laat zien dat het leeuwendeel, te weten SRD 1,1 miljard van het financieringstekort, is opgevangen met kredieten verstrekt door de lokale commerciële banken. De kredietverlening naar de staat ging ten koste van de kredietverlening naar de private sector toe.
Het uitgavenpatroon van de Surinaamse overheid noodzaakt tot structureel lenen, daar de overheidsuitgaven jaarlijks de overheidsontvangsten ruimschoots overtreffen. In het verleden werd meermaals de Centrale Bank van Suriname (CBvS) aangesproken om de staat voor te schieten. Dit wordt in vaktermen ‘monetaire financiering’ (ook wel: inflatoire financiering) genoemd. Deze term roept bij velen in onze samenleving kippenvel op vanwege de traumatische gevolgen hiervan in de jaren ‘80 en ‘90 van de vorige eeuw, waardoor de sa-menleving toen sterk is verarmd, de Suri-naamse gulden zijn geloofwaardigheid ge-heel verloor en pensioenen op grote schaal zijn verdampt.
Tot eind 2014 bleek er nog sprake te zijn van kredietfacilitering door de CBvS aan de Staat. De sterke waardedaling die de SRD enkele jaren later, met name in 2016, zou doormaken, kwam dan ook niet als een verrassing. Sinds midden 2016 is er echter, onder druk van het Internationaal Monetai-re Fonds (IMF), een Memorandum of Un-derstanding (MoU) tussen het ministerie van Financiën en de CBvS welke monetaire financiering uitdrukkelijk verbiedt. Geld-schepping kan echter ook plaatsvinden door het commercieel bankwezen en uit buitenlandse bron. De hamvraag is echter of kredietverlening door de commerciële banken aan de overheid, ook als monetaire financiering kan worden gekwalificeerd en met dezelfde angstvalligheid moet worden bekeken als monetaire financiering door de centrale bank.
Ofschoon monetaire financiering in directe zin alleen uitgaat van financiering van de overheid door de centrale bank, wordt fi-nanciering van overheidsuitgaven door het commerciële bankwezen aangemerkt als indirecte monetaire financiering. De ge-dachte hierachter is dat kredietverlening door commerciële banken aan de staat bij consumptieve aanwending, inflatoir kan werken. Inderdaad zijn de extra financiële middelen door de staat in 2017 primair aangewend voor operationele kosten, waaronder lonen en salarissen. Toch zijn de effecten van directe monetaire financiering funester, omdat de centrale bank hierbij chartaal geld creëert dat door commerciële banken weer als dekking wordt gebruikt voor de schepping van giraal geld. Het inflatoire effect van directe monetaire financiering is hierdoor omvangrijker. Vast staat in elk geval dat financiering van overheidstekorten – of deze nu geschiedt door de CBvS (directe monetaire financiering) of door het commercieel bankwezen (indirecte monetaire financiering) – welke niet re-sulteert in een vergroot aanbod van geproduceerde goederen en diensten, uiteindelijk een inflatoire werking zal hebben. Maar afgezien van deze interessante semantische discussie waaruit blijkt dat monetaire financiering een ruimere betekenis heeft dan de gemiddelde Surinamer waarschijnlijk vermoedde, wil de VES wijzen op twee macro-economische bedreigingen die nauw met elkaar samenhangen.
De VES dringt aan op een betere balans tussen ontvangsten en uitgaven van de overheid, waardoor de druk op het bankwezen om de Staat te financieren ten koste van de private sector, wordt ingedamd.
De private sector wordt in markteconomieën beschouwd als de motor van economische groei, maar bij excessief lenen van de overheid wordt economische groei geremd. Dit staat bekend als ‘crowding-out’, oftewel het verdringen van private investeringen ten gunste van overheidsconsumptie. De term monetaire financiering is overigens niet van toepassing in de context van bancaire kredietverlening aan de private sector.
De VES vraagt tot slot dringend aandacht voor de beheersing en systematische terugdringing van de nu reeds tot boven de 80 procent van het bbp gestegen Staats-schuld als gevolg van het overmatig leengedrag van de overheid. De wettelijke norm van 60 procent van het bbp is hiermee, met toestemming van DNA, ruimschoots overschreden. Volgens de Begroting van 2018, zal de Staatsschuld dit jaar met nog eens 3 miljard toenemen. Om deze schuld terug te betalen, is het van belang de verdiencapaciteit van de economie – en daarmee de belastingontvangsten van de overheid – te vergroten. Het is ook in dit kader daarom zaak dat de overheid de tering naar de nering zet en de private sector op de binnenlandse kredietmarkt voldoende ruimte biedt om via verhoogde investeringen versnelde economische groei op gang te brengen. Zonder de groei van de particuliere productie zullen wij niet uit de crisis komen.