‘Altijd gewerkt, nooit vakantie, helemaal tevreden’

Armand van Alen, oprichter betonbedrijf tevens megaboer:

‘Altijd gewerkt, nooit vakantie, helemaal tevreden’. Aan het woord is Armand van Alen, de grote man achter VABI-betonindustrie en rundveebedrijf VCM. Hij nam nooit een dag vakantie en, intussen bijna tachtig, gaat Van Alen nog gewoon elke dag aan het werk.

Armand van Alen bestuurt vanuit de directiekamer van zijn betonindustrie Vabi, Van Alen Beton Industrie, in de Surinaamse hoofdstad, een rundveebedrijf met bijna zesduizend stuks rundvee. Hij nam nooit ook maar een dag vakantie. Intussen is hij bijna tachtig. “Ik ga gewoon elke dag naar het werk, ik ben immers nog jong!” Over een succesvolle doorzetter met Joodse wortels in een moeilijk ondernemersklimaat….

“Ik ben geboren op 4 mei 1938 in ’s Lands Hospitaal in Paramaribo, zuster Dompig was de vroedvrouw. Mijn vader was René Peter Gustaaf Albert van Alen, geboren in Rotterdam, getogen in Dieren in Gelderland. Hij kwam op 24-jarige leeftijd voor werk naar Suriname. In Europa was het crisis en mijn vader kon hier terecht bij de houtconcessies van Suhoza, de Surinaamse Houtzagerij. Mijn moeder was Betsy Semelina Samuels. Zij was Joods, van gemengd Sefardische (Spaans-Portugese) en Asjkenazische (Hoogduitse) afkomst. Dat was lastig, want dan stond je met één been in twee verschillende gemeenschappen. Via mijn moeder ben ik nog familie van Fernandes, de vooral door de limonadefabriek en de bakkerijen bekend geworden Sefardische familie. Op zijn oude dag is mijn vader proseliet geworden, een proseliet is iemand die is overgegaan tot het jodendom. Je neemt dan de Joodse religie aan en gaat tot  de etnische groep behoren. Dat gaat niet gemakkelijk. Mijn vader moest daarvoor naar Curaçao, waar een orthodoxe rabbijn hem in dat proces heeft begeleid. Zo werd hij Joods in volle rechten. Hij ligt dan ook samen met mijn moeder begraven op de Asjkenazische begraafplaats in Paramaribo.”

“Toen ik van school kwam, vroeg men wat ik wilde studeren. Ik dacht zelf aan biologie. Mijn vader wilde dat ik iets met beton deed, maar biologische beton bestaat niet. Toen ben ik toch maar in zijn bedrijf gaan werken. Omdat ik erg technisch was, kwam ik in de productie terecht, mijn vader deed de verkoop en de administratie. Toen hij tachtig werd, heb ik uiteindelijk alles overgenomen.”

“Ik hield van dieren. Het begon met twee kalfjes, daarna ging ik steeds meer melkvee houden. Dat zette weinig zoden aan de dijk, de melkprijzen waren laag en er moest geld bij. Op een gegeven moment heb ik een Indiase zeboe-stier gekocht en ben die gaan kruisen met het melkvee, dat leverde een beter soort slachtvee op. Op den duur had ik acht verschillende boerderijtjes en rende ik van de een naar de ander. Het werd een hobby die helemaal uit de hand liep. Zes dagen per week werkte ik in de beton, tijdens de schaft en op de zondag was ik met het vee in de weer. Ik kocht de plantage Nut en Schadelijk met de verlaten Hernhutterspost Heerendijk (‘des Heeren dijk’). Na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 werden het moeilijke tijden voor de betonindustrie, deviezen waren moeilijk te krijgen. De vraag naar lokaal vlees nam toe en dat was het moment dat ik van mijn hobby mijn beroep heb ge-maakt. Ik kocht toen ook de elf plantages van de Verenigde Cultuurmaatschappij (VCM) gekocht, in de volksmond ‘Rust en Werk’ geheten. Ze waren van de Nederlandse snoepfabriek Jamin. Toen zat ik op 2300 hectare, inmiddels al op 5000 hectare. Het hele gebied is een aaneenschakeling van elf plantages: de Resolutie, Andreasgift, Elizabethshoop, Maasstroom, Berlijn, Johannesburg, Rust en Werk, Lust tot Rust, Einderust, Pieterszorg en Leijdorp. Het merendeel van die landerijen was ondergegaan in oerwoud en moeras, maar ik cultiveerde steeds meer stukken waar nu het vee graast.”

 

“Ik heb momenteel 5800 stuks runderen, bijna allemaal slachtvee. We hebben een paar melkkoeien om de kalfjes te kunnen voeden die niet mee komen in de kudde. Ik heb 100 man personeel om het hele terrein en de veestapel te beheren. We ontginnen nog steeds nieuw terrein en willen de veestapel uitbreiden tot 7500 stuks. Mijn dieren zijn eigenlijk nooit ziek. Omdat ik de enige in het hele gebied ben met runderen, heb ik geen last van A-1 ziekten, zoals mond- en klauwzeer. Ik hoef misschien maar één keer per jaar een veearts uit de stad te laten komen als een koe een wond heeft of zo. Een enkele keer heeft een koe koorts door teken. Als we dieren importeren uit de Dominicaanse Republiek, uit Panama of uit de VS, gaan ze eerst een maand in quarantaine. Zo voorkom ik besmetting.”

“Een keer per week vertrekt er een lichting koeien per boot naar de stad, ons vee wordt geslacht in het abattoir. We verkopen het vlees in een aantal eigen slagerijen. We exporteren niet. Dat mag niet omdat Suriname geen vee administreert en geen Disease Monitoring & Surveillance heeft.”

“Mijn vrouw Adriana Koenraadt en ik zijn getrouwd toen ik 27 jaar oud was. We hebben vier kinderen gekregen en zeven kleinkinderen. Twee zoons zitten in de beton, van wie er eentje de administratie doet van al onze bedrijven. Van de beide dochters runt de een samen met haar man ons kippenbedrijf waar we wekelijks 23.000 kippen verkopen. De andere dochter gaat over een slagerij. Er zitten ook nog twee dochters van mijn zus in de zaak. We doen heel veel, we hebben ook nog een reparatiewerkplaats voor groot materieel. En we bouwen zelf duwboten voor het transport van zand en grind vanuit onze eigen zand- en grindbedrijven in Paramaribo en Albina, op de grens met Frans-Guyana. Ook produceren we zelf betonmortel voor de bouw.”

“Met Nederland heb ik heel weinig. Ik ben er wel eens een week geweest, strikt  voor zaken. Ik doe niet aan vakantie, ik heb altijd mogen werken, soms dag en nacht. Ik heb mijn hersens gebroken over alle mogelijke problemen. Ik doe zoveel dingen, dat ik niet onder een beroep te vangen ben. Hier in Suriname moet je kunnen improviseren. Soms waren er geen deviezen en kon je geen materieel importeren, daarom bouwde ik zelf schepen en grote kranen om schepen te laden en te lossen. Zelfs complete vrachtauto’s! Ik had ook aannemer kunnen zijn, maar dat moet maar niet: dan beconcurreren we onze klanten. We zitten nu weer in een economische crisis. Daar lig ik niet meer wakker van, ik heb dat al een paar keer vaker meegemaakt in mijn leven. Vroeger donderde de koers veel harder dan nu, dus het valt nog mee.”

“Mijn ouders hebben mij niet kerkelijk opgevoed. Dat wil niet zeggen dat mijn Joodse leven niets voorstelt. Ik ben lid van de Joodse gemeente, ik ga elk jaar op Grote Verzoendag naar de synagoge. Ik steun de krimpende Joodse gemeenschap, ik help waar ik kan helpen. Mijn echtgenote is van rooms katholieke huize, maar zij heeft heel veel belangstelling voor het jodendom. Zij hield er van om zaken uit het verleden uit te zoeken. Zo heeft ze ook een inventarisatie gedaan van wie er allemaal begraven liggen op de historische Asjkenazische begraafplaats, die was helemaal verwilderd en verwaarloosd, maar is door haar inzet behouden gebleven. Ik heb geholpen met een heel nieuw hek, het was een beetje een afwerkplek voor sekswerkers geworden. Ook heeft ze onderzoek verricht naar de Sefardische begraafplaats van Jodensavanne.  Helaas gaat het niet goed met haar, ze is aan het dementeren. Gelukkig zijn er nog anderen die zich inzetten voor de Joodse gemeenschap, zoals Lily Duym en Jules Donk. Waar ik kan, lever ik mijn bijdrage.”

“Ik ben lid van de Joodse begrafenisvereniging en ik betaal mijn contributie voor de Joodse begraafplaats. Ik zal overigens geen gebruik maken van mijn rechten als lid, ik wil liever begraven worden op mijn eigen plantage. Een tijd geleden werden graven op de rooms-katholieke begraafplaats geruimd. Ik heb toen de graven van een aangetrouwde nicht van mijn moeder, van een zwager, van mijn grootmoeder van vaders kant en van een oom, laten overbrengen naar de plantage. Hoewel mijn beide ouders op de Joodse begraafplaats liggen, wil ik op mijn eigen plantage begraven worden.”

Marius Bremmer

More
articles