De Bond van Personeel bij het ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (BPMO) is misnoegd over minister Robert Peneux. De BPMO maakt in een schrijven aan de bewindsman duidelijk dat het zich door de bewindsman op het verkeerde been gezet voelt voor wat betreft de door Peneux aangegeven redenen voor het ontheffen van Henny Dielingen als hoofd Begrotingszaken.
In een gesprek op 11 oktober jongstleden, zou Peneux aan het BPMO-bestuur omtrent de ontheffing van Dielingen hebben aangegeven, dat er sprake is geweest van oplichting van de Staat door middel van ongeoorloofde opgebrachte overuren alsook het niet willen inleveren van ongeveer drie voertuigen door de gewezen functionaris. Dielingen zou daardoor vanwege nieuwe beleidsinzichten zijn ontheven. De BMPO tast in het duister welke de nieuwe beleidsinzichten zijn.
Volgens Peneux zouden de verschillende onderdirecteuren in deze ook niet zijn ontzien van hun ondeugdelijkheid c.q. besluiteloosheid.
De personeelsbond, die Dielingen geconfronteerd heeft met de beweringen van de bewindsman, zegt de hand te hebben gelegd op correspondentie “die alle aantijgingen door de minister gedaan kan weerleggen”. Evenwel heeft het bestuur terstond wederom een gesprek aangevraagd met Peneux om deze correspondentie te overleggen. Het bevreemdt haar echter dat zij tot op heden nog niet is uitgenodigd door de minister.
In het schrijven aan minister Peneux, zegt de BMPO dat zij in afwachting van haar nader onderzoek en verweer van Dielingen, gemeend heeft een zekere rust in te bouwen om zaken nuchter op te lossen. Benadrukt wordt dat zij de nieuwe beleidsinzichten helaas niet heeft kunnen terugvinden. De BMPO overweegt dan ook om voor nader onderzoek tot vermeende ongeoorloofde zaken de zaak bij de procureur-generaal of de Centrale Landsaccountantsdienst (CLAD) te deponeren. Gesteld wordt, dat indien uit het onderzoek mag blijken dat er werkelijk verkeerde besluiten door de bewindsman zijn genomen, de bond er ook niet voor zal schromen het totale personeel op te roepen om het vertrouwen in minister Peneux op te zeggen. Dit om in het vervolg te voorkomen dat deskundigen op deze wijze in het belang van vrienden en/of familie aan een kant worden gezet alsook het ministerie te behoeden van ondergang.
Aan Peneux wordt in het schrijven de centrale vraag gesteld wie de begrotingen van het ministerie de afgelopen decennia steeds heeft opgemaakt.