Speciaal protocol KPS gaat klassenjustitie stimuleren

Bij de Surinaamse Politie Bond (SPB) is er een dringende noodzaak tot het vaststellen van waarborgen middels richtlijnen bij strafrechtelijke onderzoeken tegen politieambtenaren. Dit heeft de bond kenbaar gemaakt aan de minister van Justitie en Politie, Stuart Getrouw. Strafad-vocaat Irene Lalji zegt desgevraagd, dat een apart protocol voor politieambtenaren, niet kan. Dit zal volgens haar klassenjustitie in de hand werken. Volgens haar moeten politieambtenaren conform de wettelijke bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht die beide ook voor de gewone burger gelden, behandeld worden. Van klassenjustitie is er sprake wanneer meer vermogenden of beter opgeleiden door wetgeving, behandeling of rechterlijke uitspraken bevoorrecht worden ten opzichte van anderen.
De SPB heeft verder met de minister afgesproken dat er een dringende noodzaak bestaat tot het aanwerven/reshufflen van het personeel bij de afdeling Onderzoek Personeelszaken (OPZ), een driehoeksoverleg tussen het Openbaar Ministerie (OM), JusPol en het KPS om afspraken te maken omtrent de relatie Hulp Officier van Justitie (HOvJ) en Officier van Justitie (OvJ) en een aparte cellenruimte voor in verzekering gestelde politieambtenaren.

Deze zaken zijn besproken naar aanleiding van de aanhouding van drie politieambtenaren die bij het voetballen in het politieressort Uitvlugt, zowel verbaal als fysiek in de clinch waren geraakt met een gezin nadat de bal op het erf van het gezin terecht was gekomen. Lalji kan zich helemaal terugvinden in het apart plaatsen van politieambtenaren die als verdachte zijn ingesloten. Het kan volgens haar niet zo zijn dat een politieambtenaar die mogelijke procesverbalen en processen heeft gemaakt, opgesloten wordt met dezelfde verdachten. De strafadvocaat stelt dat de staat ook de veiligheid van zo een politieambtenaar in acht moet nemen.
Over het optreden van de drie politiemannen zegt zij dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan huisvredebreuk, artikel 186 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht: Hij die, het zij in de woning of in het bij een woning behorend erf, hetzij in het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, of aan een ander toebehorend, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Lalji legt uit dat de agenten zich wederrechtelijk op het erf van de bewoner bevonden, omdat zij daar zonder een legitiem doel waren. Het willen halen van een voetbal geeft volgens haar geen legitieme grond om het erf zonder toestemming te betreden. “Zij hadden zich onmiddellijk c.q. aanstonds na de eerste aanzegging van de bewoner moeten verwijderen van het erf”, aldus de strafadvocaat. Zij benadrukt dat de politie niet zomaar iemands huis mag binnendringen. Zij zegt dat volgens artikel 134 van het Wetboek van Strafvordering, de opsporingsbevoegdheid ligt bij de procureur-generaal en leden van het Openbaar Ministerie (OM), de districtscommissaris voor hun district, ambtenaren van politie en buitengewoon agenten van politie, indien deze zijn aangewezen door de minister van Justitie en Politie.
Lalji vertelt dat de procureur-generaal (PG) en leden van het OM, bevelen geven aan personen die met de opsporing belast zijn. Opsporingsambtenaren mogen de hulp inroepen van openbare burgerlijke en de gewapende macht (artikel 136 Wetboek van Strafvordering). Zij legt uit dat een opsporingsambtenaar die geen vervolgingsambtenaar of hulpofficier is, een woning niet tegen de wil van de bewoner mag betreden zonder schriftelijke last van het OM of van de DC. Dit staat opgenomen in artikel 113. Indien tegen de wil van de bewoner de woning betreden wordt door een daartoe bevoegd persoon, moet er hierna binnen 24 uur een proces verbaal worden opgemaakt. Zij betreurt het ten zeerste dat politieagenten, uitgaande dat zij de wettelijke bepalingen in het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering kennen, zich op zo een manier hebben laten gaan.
Het bestuur van de SPB heeft in een radiopraatprogramma gezegd dat procureur-generaal Roy Badjnath Panday, een racistisch beleid voert. Lalji betreurt het dat de bond op de raciale toer is gegaan en stelt dat dit als een spiraal is met een neerwaartse gang. “Een burger moet zich kunnen spiegelen aan een voorbeeldfiguur zoals de politie”, zegt de strafadvocaat.
De SPB had in eerste instantie de vrijheid van zijn drie leden geëist binnen 24uur. Lalji typeert deze eis op zijn minst als absurd. Zij geeft aan dat wij in ons land de scheiding der machten hebben, namelijk de wetgevende macht, uitvoerende macht en de rechterlijke macht. “Het feit dat je in een rechtsstaat woont, moet je de wetten naleven”, zegt de strafadvocaat. Zij geeft aan dat de aanhouding en inverzekeringstelling op grond van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering hebben plaatsgevonden. Artikel 54 a van het Wetboek van Strafvordering is volgens haar duidelijk dat vanaf het tijdstip van de inverzekeringstelling binnen zeven dagen door de rechtercommissaris (RC) de rechtmatigheid getoetst zal worden. Zij voegt eraan toe dat de tweede zin van het zelfde artikel zegt dat vanaf het moment van inverzekeringstelling, een verzoek gedaan kan worden aan de RC om de rechtmatigheid te toetsen. Lalji beschrijft de wijze waarop de politiebond zich in deze zaak heeft opgesteld als een dieptepunt binnen onze rechtstaat. Ook vindt zij het jammer dat de bond zo snel onterecht heeft gegrepen naar zijn stakingsrecht. Dit is volgens haar het uiterste middel dat een bond zou moeten gebruiken. De strafadvocaat merkt op dat de politiebond haar eigen braaksel heeft moeten inslikken, want de 24 uren zijn verstreken en de RC heeft de aanhouding van de drie agenten rechtmatig getoetst en inmiddels verlengd.

door Johannes Damodar Patak

More
articles