Kanhai vraagt Krijgsraad zichzelf onbevoegd te verklaren

Irvin Kanhai, raadsman van de verdachten Stephanus Dendoe, Ernst Geffery, Iwan Dijksteel, Winston Caldeira en Errol Alibux, heeft vandaag tijdens de voortzetting van het 8 Decemberstrafproces, de Krijgsraad middels twee verweerbrieven gevraagd om zichzelf onbevoegd te verklaren in deze zaak en het Openbaar Ministerie (OM) niet ontvankelijk. De raadsman heeft dit juridisch onderbouwd. Volgens Kanhai is er geen sprake van inmenging met de wijziging en afkondiging van de Amnestiewet van 1992. Hij merkte op dat amnestie een wet is die verankerd is in onze constitutie en waaraan ook de rechterlijke macht zich moet houden. Hij voerde aan dat de Krijgsraad in 2012 had aangegeven niet bevoegd te zijn de Amnestiewet te toetsen, maar het nog op te zetten Constitutioneel Hof. Hij gaf aan dat hij dan niet begrijpt waarom de Krijgsraad in 2016 wel plotseling de bevoegdheid heeft gekregen om hierover een uitspraak te doen. Kanhai vroeg de Krijgsraad waarop de grondslag van haar handelen binnen het 8 December-strafproces gestoeld is nadat de Amnestiewet in deze zaak is aangenomen in De Nationale Assemblee (DNA).
De Krijgsraad zal op een nog te nader te bepalen datum hierop terugkomen.

Caldeira/ Alibux
Het OM heeft tegen de verdachten Alibux en Caldeira vrijspraak geëist op basis van het ontbreken van bewijsmateriaal. De raadsman van beide verdachten ging mee met de eis van het OM, maar vroeg op basis waarvan het OM zijn cliënten als verdachten heeft aangemerkt. Kanhai gaf aan dat artikel 19 van het Wetboek van Strafvordering duidelijk aangeeft wie als, een verdachte kan worden aangemerkt. Echter is dit volgens hem niet terug te vinden in het proces-verbaal van het OM. De raadsman zei dat zijn cliënten op basis van een onzichtbare persoon zijn aangemerkt als verdachten bij het OM. Hij beschreef de onzichtbare persoon als te zijn een kermisclown met de kleuren, rood, geel groen en benadrukte de oranje strik. Kanhai zei verder dat zijn cliënten leden waren van de politieke partij Palu, die zich inzet voor dekolonisatie. Het aanmerken van Alibux en Caldeira aks verdachten, was volgens Kanhai duidelijk bedoeld om de Palu in een kwaad daglicht te stellem en om enge belangen bij de toenmalige kolonisator, Nederland veilig te stellen. Hij had op zijn minst een verontschuldiging van het OM verwacht naar zijn cliënten toe voor het leed die zij hebben moeten doorstaan de afgelopen jaren.

Dendoe
Tegen Dendoe heeft het OM twintig jaar celstraf geëist. In zijn betoog gaf Kanhai aan, dat het OM in plaats van ‘8 Decemberstrafproces’, ‘decembermoorden’ heeft gebruikt in het proces-verbaal. Verder zei hij dat volgens het OM op basis van getuigenverklaringen, Dendoe in verband met het overlijden van zijn vader, in het binnenland was en ook om een wasi te nemen om een kunu weg te halen. Echter gaf Kanhai aan dat zijn cliënt voor familiebezoek was in Boven Cottica was en dat de vader van Dendoe ergens in 1984 is overleden. Hij benadrukte dat er geen sprake is van het bijwonen van de culturele rituelen in verband met de dood van Dendoes vader. Hij leverde de overlijdensakte in bij de Krijgsraad. Kanhai sprak over infomatie die opzettelijk is verstrekt aan het OM. Twee getuigen hebben aangegeven Dendoe gezien te hebben in Fort Zeelandia op de dag van de moorden. Getuige Flohr heeft verklaard dat Dendoe op die bewuste dag een storing aan zijn persoonlijke wapen heeft verholpen. Flohr was lijfwacht van Roy Horb. Kanhai gaf aan dat het om een valse verklaring gaat en zei dat de reden hiervoor is dat het om een wraakneming gaat van Flohr. Kanhai gaf aan dat het een publiekgeheim is dat Horb homoseksueel was en zijn lijfwachten persoonlijk uitkoos met wie hij relaties had. Deverklaring van de tweede getuige, Monsels, berust volgens Kanhai niet op waarheid, omdat Monsels beweert een goede vriend te zijn van Dendoe, zich maar slechts kan herinneren dat hij samen met Dendoe een opdracht heeft uitgevoerd.

Greffery
Ook tegen Geffery heeft het OM, 20 jaar celstraf geëist. Diverse getuigen hebben verklaard dat Geffery op 7 en 8 december aanwezig was in het Fort Zeelandia. Geffery blijft dit ontkennen. Kanhai voerde aan dat mensen bij het zien van leden van de greop van zestien, ervan uitgingen dat alle zestien mannen op dezelfde plek waren. Dit is volgens hem echter niet zo. Kanhai zei over het deelnemen aan de schietoefeningen van Geffery, dat het in het Nationaal Leger normaal is om schietoefeningen te doen om de schietvaardigheden te verbeteren. Ook bij deze zaak plaatste Kanhai zijn kanttekening over het woordgebruik van het OM in het procesverbaal, namelijk ‘decembermoorden’, in plaats van het ‘8 Decemberstrafproces’. Hij benadrukte dat er een dag zal komen waarop eenieder in ons land al deze militairen die nu als verdachten zijn aangemerkt, zullen waarderen als te zijn helden die Suriname hebben behoed voor een verschrikkelijke ellende. De repliek zal op nog te bepalen datum worden gehouden.

-door Johannes Damodar Patak-

More
articles