Brandstofprijs in ons land afhankelijk van de volgende factoren

Met de laatstelijk doorgevoerde stijging der olieprijzen heeft de overheid de ingesluimerde samenleving al het ware weer wakker geschud. De roep tot het terugdraaien der prijzen begint wederom aan te zwellen. Mevr. Sonja Sewgobind, hoofd Algemeen Economisch Beleid van het ministerie van Handel, Industrie & Toerisme (HI&T), heeft onlangs uitgelegd dat debrandstofprijzen aan de pomp afhankelijk zijn van verschillende factoren op diverse momenten, te weten:
de internationale marktprijs voor ruwe olie;
de regio waar gekocht wordt;
de raffinaderij waar de ruwe olie is verwerkt en gekocht;
afspraken tussen oliemaatschappijen en raffinaderijen, die de prijs bepalen;
het moment van de aankoop van de olie;
de oliemaatschappijen SOL en Gow2 doen verschillend van elkaar een aanvraag bij het HI&T, die dan de bij wet vastgestelde ‘government take’ toevoegt;
de bij beschikking vastgestelde winstmarge voor de oliemaatschappijen; die bedraagt 0,12 USD per liter voor diesel en gasoline zonder additieven en 0,13 USD voor gasoline met additieven.

Vermeldenswaard is tevens dat de oliemaatschappijen de houders zijn van de pompen waar de consument het product koopt.
Als je voormelde factoren leest, is de eerste reactie die bij je opkomt, hoe moet ik als consument in hemelsnaam uitrekenen of de pompprijs juist is, die me in rekening wordt gebracht? Het merendeel van de opgesomde factoren is namelijk voor de consumentniet te doorgronden. Het komt bij je over alsof de consumenteen sluitpost is in de prijscalculatie.En als de overheid, als bewaker van het algemeen belang,óók niet in staat is alle opgesomde factoren te doorgronden, dan zijn we als burgers inderdaad overgeleverd aan willekeur.
De volgendeinteressante vragen dienen zich onder andere aan naar aanleiding van bovenvermelde factoren.
Op welk moment wordt daadwerkelijk ingekocht en is het inkoopbeleid van de oliemaatschappijen wel voldoende efficiënt? Onnodig duur en niet tijdig inkopenis noch in het belang van de oliemaatschappijen, noch van de consument en noch van de overhead, die immers de schaarse deviezen moet ophoesten om de olie-import veilig te stellen. Dit leidt tot de vervolgvraag of er vanwege de overheid voldoende ruimte aan het bedrijfsleven wordt gelaten voor creatief en concurrerend ondernemerschap?
Wordt er optimaal gebruik gemaakt van mogelijkheden om voordeliger in te kopen?
Moeten we niet naar grotere opslagfaciliteiten om te kunnen profiteren vanmarktmomenten waarop de inkoopprijs laag is?
In welke regio’s wordt er ingekocht om de vraag te dekken, rekening houdende met de duur en de kosten die met het transport gemoeid zijn?
Welke raffinaderijen leveren de goedkoopste olie?
Houden de afspraken tussen de oliemaatschappijen en de raffinaderijen voldoende rekening met het consumentenbelang, met andere woorden rieken de gemaakte afspraken niet naar kartelvorming? Verdragen deze afspraken zich wel met de geest van een vrije wereldhandel?
Is de tijd niet rijp om de belangen van de pomphouders en de exploitanten der pompen, beter op elkaar af te stemmen?
En tot slot, wat is de rechtvaardigheidsgrond van de ‘government take’, hoe wordt de hoogte ervan vastgesteld en waarvoor heeft de overheid de tot dusver geïnde bedragen aangewend?

George R Bijnoe
(gbijno@hotmail.com)

More
articles