Nogmaals: Terugroeprecht

In de media is eerder een artikel van mijn hand verschenen over het terugroeprecht, gebaseerd op een uitspraak van de kantonrechter in het eerste kanton in bodemprocedure gewezen op 10 februari 2009 (Jessurun ca Trefpunt 2000 e.a).
Op dat moment beschikte ik niet over het kortgedingvonnis in dezelfde zaak gewezen door de kantonrechter in het Eerste Kanton de dato 10 maart 2006 (A.R. no. 060156).
Na publicatie van mijn genoemd artikel kreeg ik het vonnis toegezonden met het verzoek ook hieraan bekendheid te geven. Mijn aanvankelijk standpunt was dat het kortgeding vonnis achterhaald was door de uitspraak in bodemprocedure.
Dit moet echter gecorrigeerd worden, daar de laatstgenoemde uitspraak geresulteerd heeft in een niet-ontvankelijk verklaring van Jessurun in zijn vordering. Dit betekent dat de rechter niet inhoudelijk is ingegaan op de zaak en de uitspraak in kort geding dus nog steeds van kracht is. Daarnaast is laatstgenoemde uitspraak van een dusdanige actuele betekenis dat bespreking ervan gerechtvaardigd is.
In dit artikel wordt niet ingegaan op de gecompliceerde weergave van de feiten in het vonnis, maar beperk ik mij tot de juridisch relevante overwegingen van de kantonrechter. De kantonrechter overwoog dat de Wet Terugroeping Volksvertegen-woordigers (WTV) voorziet in een mogelijkheid tot het terugroepen van een volksvertegenwoordiger in combinatieverband gekozen, echter in die zin dat in gevolge artikel 2 lid 2 van de WTV en de daarbij behorende Memorie van Toelichting (MvT) terugroeping van een volksvertegenwoordiger door een combinatie alleen kan plaatsvinden, indien een besluit daaromtrent in eerste aanleg is genomen door de daartoe bevoegde organen van het samenstellend deel dat het terug-te-roepen lid als kandidaat heeft voorgedragen. Daarna moet dit besluit bekrachtigd worden door die organen van de samenstellende delen van die organisatie, die bevoegd zijn tot het indienen van de kandidatenlijsten van de combinatie ter verkiezing in een vertegenwoordigend lichaam. De rechter was van mening dat de drie overgebleven partijen van de combinatie A1, waartoe de uitgetreden partij AF had behoord, niet had voldaan aan hetgeen wettelijk vereist is. De overgebleven partijen van de A1 Combinatie hadden wel via hun bevoegde organen het besluit genomen tot terugroeping van Jessurun, maar dit was volgens de kantonrechter op grond van artikel
2 lid 2 WTV niet de juiste wijze van terugroeping. Met andere woorden kan gezegd worden dat het besluit tot terugroeping primair door AF zelf had moeten geschieden en daarna zou het ter bekrachtiging moeten worden voorgelegd aan de overgebleven samenstellende delen (partijen) ter bekrachtiging. Daar AF als (rechtspersoonlijkheid bezittende) partij uit de combinatie was getreden, was het niet mogelijk haar te vragen het besluit tot terugroeping van Jessurun te nemen.
Bovendient rijst de vraag of nog gesproken kan worden van een combinatie als één van de partijen uittreedt. De kantonrechter in kort geding overwoog dat in dit geval niet zonder meer gezegd kan worden dat de combinatie is uiteengevallen, maar dat het best mogelijk is dat de combinatie met de overgebleven partijen blijft voortbestaan. Dit was overigens ook de mening van de kantonrechter in bodemprocedure, die daarbij nog opmerkte dat mede gekeken moet worden naar hetgeen hierover gezegd wordt in de samenwerkingsovereenkomst, die tussen partijen was getekend bij de oprichting van de combinatie.
Verder is het interessant op te merken dat de procedure in kort geding behalve tegen Jessurun, ook gevoerd werd tegen de Staat Suriname met name het Centraal Hoofd Stembureau (CHS) en De Nationale Assemblée van de Republiek Suriname (DNA).
Van het CHS werd door de eisende partijen gevorderd dat het besluit om geen invulling te geven aan de terugroeping van Jessurun, werd geschorst totdat in bodemprocedure daarover beslist zou zijn. Het CHS was namelijk van mening dat er geen vacature in de zin van de wet was ontstaan en dat daarom geen invulling kon worden gegeven aan het verzoek van eisers.
De vordering tegen DNA cq de voorzitter van dit college, luidde dat DNA gelast moest worden om Jessurun te verbieden deel te nemen aan de beraadslagingen van dit college op straffe van nietigheid van de door haar genomen besluiten.
De vordering tegen DNA doet vreemd aan, daar men zich zou kunnen afvragen of het mogelijk is om DNA in rechte aan te spreken (via de Staat Suriname). In het licht van de Trias Politica (scheiding der machten) lijkt een dergelijke vordering niet mogelijk. Overigens ben ik van mening dat de Staat DNA nooit zou kunnen vertegenwoordigen.
De kantonrechter deed hierover echter geen uitspraak, daar de vordering tot terugroeping van eisers reeds geweigerd werd op grond van het niet voldaan hebben aan de eisen gesteld in artikel 2 lid 2 van de WTV.
De moraal van het verhaal is dat terugroeping van een dissidente parlementariër theoretisch wel mogelijk is, maar dat de praktijk leert dat zulks een bijna onhaalbare zaak is. Ook al zou een politieke organisatie een dissident lid op de juiste wijze terugroepen, moeten er nog twee obstakels genomen worden. Het eerste is DNA, de voorzitter, althans de meerderheid van dit college, zou het teruggeroepen lid moeten verbieden aan de beraadslagingen deel te nemen. Het tweede is CHS dat invulling moet geven aan de ontstane vacature.
Het is denkbaar dat beide genoemde organen zich op het standpunt stellen dat eerst een rechterlijke uitspraak moet worden afgewacht, aangenomen dat het teruggeroepen lid zijn/haar terugroeping in rechte betwist. Dit laatste is in alle tot nu toe bekende gevallen gebeurd.
Met wijlen Fred Kruisland ben ik van mening dat het terugroeprecht, zoals het nu geformuleerd is, in strijd is met de Grondwet. Aangezien onverbindend verklaring door het Constitutioneel Hof, dat nog niet is ingesteld, niet mogelijk is, adviseer ik ons nieuw gekozen wetgevend college deze wet in te trekken, althans buiten werking te stellen.
Dit komt neer op terugroeping van de Terugroepwet!

door Carlo Jadnanansing

Paramaribo, 20 juni 2015

More
articles